Onze daden, onze acties, onze woorden dragen de wereld in zich die ons nauw aan het hart ligt. Een wereld die verschilt van de huidige, een plek waar – laten we een beetje rethoriek gebruiken – de vrijheid van elkeen zich eindeloos uitstrekt met die van anderen. Geen aards paradijs, geen ‘utopie’ van een leven dat a priori gespeend is van geweld of menselijke tegenstellingen, en nog veel minder een massa gelijken. De samenleving van individuen: dat is de wereld die we willen, daarvoor blijven we vechten.
En het is ‘in naam’ van de vrijheid van elke enkelvoudige mens, voorbij elke andere categorisering, dat we blijven denken dat vandaag al een deeltje is van morgen. Want de samenleving waar wij naar verlangen, voorbij de min of meer reële mogelijkheden dat de sitautie op deze planeet op een dag omvergeblazen wordt, kan vandaag al ontwaard worden in de werkelijkheid van de confrontatie, in de coherentie tussen de middelen die we gebruiken in de oorlog tegen de Staat en de doelen van de gewilde emancipatie.
Zeker, in een maatschappij waar de macht elke dag haar vocht zuigt uit de onverzadigbare vervreemding, waar de controle (doorheen de permanente technologische en wetenschappelijke innovaties) elk aspect van het dagelijkse leven verstikt door elke mogelijkheid van een ‘achterpoortje’ te sluiten, lijkt het moeilijk om te ontsnappen aan de chantage die de logica van de berusting tegenover die van de (militaire en burger-) Oorlog stelt. Meer nog, het lijkt moeilijk om een manier te vinden om te deserteren, om als ‘partizanen’ en niet als soldaten te vechten, om zich als vrije individuen te verzetten tegen de massa’s die zich wijden aan de burgerslachting of de slavernij.
Het is moeilijk, maar niet onmogelijk. Op z’n minst willen we volharden in deze mogelijkheid te geloven, want net zoals geen enkele schip kan gebouwd worden met rotte planken – zelfs wanneer die goedkoop en makkelijk te vinden zijn, - kan er geen enkele vrijheid geboren worden uit autoriteit, uit haar middelen en haar logica.
Dus, net zoals we altijd al geweigerd hebben om deel te nemen aan de militaire Oorlogen, moeten we vandaag, en met nog meer kracht, uit de Burgeroorlog deserteren en haar bevechten.
Legers, elk soort leger, zijn de ontkenning van het individu. Elke soldaat (met of zonder uniform) is – mogelijks – een terrorist: hij is een soldaat vanaf het moment dat hij niet meer zichzelf maar zijn eigen kamp plaatst tegenover een ander. De ‘massa’s’, de ‘rassen’, de ‘naties’, het ‘Volk’, de ‘Klasse’: ziedaar de woorden waarmee men de weigering van de eigen vrijheid en eigen uniciteit benoemt; ziedaar de woorden waarmee de mens ophoudt mens te zijn en soldaat wordt.
Het is niet de ‘goede zaak’ die onderscheidt van de anderen en waarvoor men vecht die maakt dat een menselijk wezen een terrorist, een soldaat, ‘wordt’, maar exact het tegenovergestelde: de wederzijdse instemming van de verschillende aanwezige kampen in één enkele ideologie: de ideologie die elke individuele verantwoordelijkheid ontkent in naam van de heiligheid van een ‘goede zaak’ die voor superieur gehouden wordt.
De mens die soldaat is geworden herkent zichzelf niet meer als individu maar als deel uitmakende van iets groters (een volk, een leger, een religie, een klasse) en waarvoor hij bijgevolg handelt. Tegenover hem, onder zijn slagen, zijn bommen, zijn woorden, staan geen enkelvoudige wezens, ieder met verschillende en bijzondere verantwoordelijkheden, maar anonieme, ontmenselijkte en geringschatte massa’s. In twee woorden, vijanden.
Het is dus niet de daad op zich die de mens tot ‘militair’ maakt, maar eerder het mechanisme, de ideologie. Zelfs het rechtvaardige voorkomen of de gegrondheid van een ‘goede zaak’ – die ons op het eerste zich sympathiek kan lijken – kan, als je er wat aandachtiger bent, openlijk reactionnair worden. Omdat ze gebaseerd is op de niet-erkenning van het individu, omdat ze geen rekening houdt met de verantwoordelijkheden van éénieder, omdat ze massificatrief is.
De vrijheid (of het welzijn) van het volk (of erger, van een volk) is een abstract concept, het betekent absoluut niets in verhouding tot de werkelijkheid. Laat ons zeggen dat het een eenvoudig rethorisch truukje is waarmee de politiek het graf graaft van de onnozelaars die bereid zijn erin te geloven. De vrijheid behoort toe aan de mens, in zijn enkelvoudigheid, zonder andere betekenis of uitzondering.
En elk individu heeft, net in naam van deze vrijheid, zijn eigen verantwoordelijkheid, zijn eigen vermogen om te handelen, zijn eigen mogelijkheid om te denken. Zowel in goede als in slechte zin. Eender welke veronderstelling die dit principe ontkent draagt een vrijheidsdodend karakter in zich, de voortzetting van een maatschappij die gebaseerd is op de autoriteit en op de politiek. Zo’n veronderstelling kan elke slachting verantwoorden of vergeven.
Acties die uitgevoerd worden als ‘politiek subject’ en tegen andere ‘politieke subjecten’ in naam van de Vrijheid zullen altijd binnen de politiek blijven, binnen de Oorlogslogica.
Neem als voorbeeld een jonge Palestijn die lid is van een nationalistische organisatie en een slachting aanricht onder soldaten of burgers: hij blijft binnen dezelfde ideologische dimensie: de individuele verantwoordelijkheden tellen niet om dat de Israëli’s, alle Israëli’s, vijanden zijn. Omdat wat telt voorbij het gewicht van de verantwoordelijkheden van elkeen van de mensen die hij gedood heeft, de tegenoverstaande autoriteit raken is, de druk die uitgeoefend wordt op vijandige machten. In naam van de overwinning… heiligt het doel alle middelen.
Als je deze lijn doortrekt, maar nu ook weer niet zo hard, dan gaat dezelfde redenering – met kleine verschillen qua gebruik – op voor de islamistische organisaties tegenover de ‘westerlingen’, voor ‘onze’ soldaten die op buitenlandse missie zijn tegenover de “gevaarlijke barbaren die onze beschaving bedreigen”, voor de ETA en gelijkaardige groepen tegenover bepaalde regeringen. En waarom niet, voor té veel revolutionairen, tegenover de bourgeoisie.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit de reeks van de meest frappante. We citeren die niet om de geesten van de woedenden van deze wereld uit te doven maar om te verhinderen dat de vlammen zich blijven ontwikkelen in de richting van de burgeroorlog.
Want we hebben jammer genoeg in de geschiedenis al vaak gezien dat het ‘vuur’ de zuurstof van de mogelijkheden tot bevrijding verbrandt.
Laten we het klaar en duidelijk zeggen: het is nooit zo noodzakelijk geweest als vandaag om aan te vallen. Maar aanvallen betekent de verantwoordelijkheid opnemen voor wat je doet als individu. Onze verantwoordelijkheden én die van de tegenstander erkennen. Dit betekent dat elke mens de gevolgen van wat hij kiest en doet tot de zijne moet maken, zonder daarom te verworden tot een ‘politiek subject’.
Wij, als individuen, strijden voor de bevestiging van het individu en tegen individuen: we schieten niet op ‘uniformen’ maar op mensen, we schieten niet op de bourgeoisie maar op mensen, we vallen niet ideologieën, maar mensen aan. Als we willen dat de mens vrij is, dan moeten we de menselijkheid en uniciteit zelfs in de ergste vijand erkennen.
Totalitaire processen hebben zich sinds altijd al gebaseerd op de ontmenselijking van de tegenstander. Nochtans zou het evident moeten zijn – was het maar door het recente verleden in het achterhoofd te houden en het tragische heden te aanschouwen – dat we de tegenovergestelde weg moeten proberen.
Een weg die alle ideologie en elke politieke berekening achter zich kan laten is zeer zeker een moeilijke weg, maar wel een weg die – als je er de moed voor hebt – duizenden mogelijkheden kan openen. Zeker, er is moed voor nodig om wees van hypothesen en perspectieven te worden in een wereld die alsmaar moeilijker te begrijpen valt. Het zou makkelijker zijn om binnen de logica van de ‘categorieën’ te blijven, de op z’n minst voorbijgestreefde kampen tussen subjecten, zonder het mechanisme en de dynamiek in hun geheel te begrijpen.
Het is een feit dat deze afwezigheid, deze leegte, niet een beperking op zich vormt. De bevestiging van de individuele verantwoordelijkheid opent voor de ‘wezen’ het veld van de mogelijkheden tot revolutionaire interventies. De individualiteit en menselijkheid van de onderdrukker en uitbuiter erkennen beperkt noch de kritiek, noch de acties, maar verhoogt net hun offensief potentieel – door de hele complexiteit van verantwoordelijkheden en sociale rollen in het achterhoofd te houden.
Zolang het individu een keuzemogelijkheid heeft – hoe miniem die ook zijn mag in verhouding tot het bestaande – ontheft het feit een functie van een welbepaalde onderdrukking binnen het sociale mechanisme te aanvaarden hem niet van zijn eigen daden, maar maakt hem nog meer verachtelijk in zijn menselijkheid en voor zijn menselijkheid zelf.
Een heldere waardering van individuele verantwoordelijkheden wordt dus een wapen. Een wapen dat, geladen met het bewustzijn over het sociale mechanisme, schoten van kritiek en praktijk kan lossen zonder vast te lopen in het moeras van de onmacht en de apologie.
De macht heeft immers geen andere apologisten van het geweld nodig: ze vervult helemaal alleen die functie erg goed. De mensen moorden en revolteren met ons of ondanks ons, de enige kwestie is waarom ze het doen.
De daden van moord, van pijn doen aan een menselijk wezen zijn – op z’n minst voor de auteur – altijd iets onaangenaam of lelijk, juist omdat ze zeker wel intrinsiek autoritair zijn. Als op de weg van de revolte tegen deze maatschappij van mistoestanden van alle slag zo’n daden moeten verwezenlijkt worden (en het lijkt me evident dat de machtigen hun privileges niet vrijwillig zullen afstaan), dan moeten die op z’n minst openlijk en duidelijk verbonden worden met de rede, met de droom, met het doel die ten grondslag liggen aan de daad.
Als deze daden, de daden van de razenden [enragés], uiteindelijk iets zijn geweest of waren dat naar de vrijheid neigde, als ze in zich het doel, het waarom, hadden gedragen of wilden dragen, dan is het duidelijk dat elk debat over de ‘legitimiteit’ van geweld kon uitdoven. De bedoelingen van de politiekers (professionelen of van de beweging), net zoals de leegte van de kan-me-niet-schelen-ik-ben-woedend, zouden duidelijk geworden zijn. Samengevat: het wezenlijke verschil tussen geweld dat naar de vrijheid neigt en het geweld dat naar de autoriteit neigt zou glashelder naar voren komen.
In deze ‘utopische’ visie kunnen de debatten over hoe iets te doen, over de voorbeeldfunctie, over de historische opeising, over de weg die ingeslagen moet worden, leiden tot een serene waardering van de vergissingen uit het verleden en de mogelijkheden – dankzij de voorgaande vergissingen – van de toekomst.
Waarom discussiëren over Emile Henry in de schoot van de libertaire en anarchistische ‘beweging’ (zoals het geval is in dit tijdschrift)? Waarom nog die valse schimprede verdragen tussen diegenen die – op een ideologische manier – in een daad uit het verleden “de betekenis zelf van een revolutionaire daad” willen zien en diegenen die – op een politieke manier – deze daad in diskrediet willen brengen omdat die hinderlijk is?
Laten we duidelijk zijn: bommen tegen ‘een categorie’ kunnen haat tegen een wereld, een maatschappij, sociale verantwoordelijkheden uitdrukken. Ja, maar wel met een bijzonder ruwe sociologische analyse. Ze kunnen daarentegen niet de welbepaalde verantwoordelijkheden van individuen uitdrukken: de geslaagde bankier, de huishulp, de gatlikker van de bazen, de bediener, de streberige werknemer, de ‘goed gesettelde’ secretaris ‘die er tevreden mee is’, etc. etc. Niet iedereen kan in dezelfde zak gestoken worden.
Robespierre is dood en het heeft geen enkele zin om hem herop te graven. De blindheid die ter dood ‘veroordeelt’, die ‘in de menigte slaat’ terwijl ze de bourgeois telt – en de slaven vergeet – is dus niet interessant. Ze is vooral hatelijk.
De passies, de haat, de verwachtingen, de wrok van de vele Emile Henry’s die deze verachtelijke maatschappij hebben doen beven en getergd hebben vallen te begrijpen, maar we kunnen er niet de apologie van doen – vandaag minder als ooit.
De Emile Henry’s die deze maatschappij bevolkt hebben en bevolken zijn vaak ‘sympathiek’, gevoelig, intelligent, goede schrijvers en moedige figuren, maar dat alles kan ons niet het basisprincipe doen vergeten volgens dewelke we elkeen zijn eigen verantwoordelijkheid moeten toekennen. Het is absoluut niet aanvaardbaar dat ook maar één leven opgeofferd wordt in naam van de actie of de goede zaak. Toeval of niet, de zaak – als het gaat over de strijd voor vrijheid – zou al haar waarde verliezen als er geen gradatie van verantwoordelijkheid gemaakt wordt, als ze in de actie het militaristische principe, dat van diegene die in het wilde weg in de menigte slaat, zou uitdragen.
In de menigte slaan, om nog duidelijk te zijn, betekent niet alleen vele mensen doden of verwonden. Het wil vooral zeggen berekeningen maken over het aantal slachtoffers dat op te delen valt in diegenen die geraakt werden omwille voor hun reële verantwoordelijkheid en diegenen die geraakt werden als ‘collaterale schade’ (met een militaire woordenschat die momenteel in zwang is). Het wil zeggen vergeetachtig te doen over het bestaan van individuen in naam van de politiek.
Je kan “in het wilde weg in de menigte slaan” omschrijven als het feit te voorzien dat iemand, ook al is het één persoon, die geen specifieke verantwoordelijkheid draagt, vrijwillig geraakt zal worden. Om terug te keren naar ons historisch voorbeeld: het is niet waar dat Emile Henry in de ‘menige van de bourgeois’ heeft geslaan omwille van het eenvoudige feit dat er uiteraard een bepaald aantal mensen aanwezig waren in de zaal die hij in de lucht wilde blazen die niets te maken hadden met de verantwoordelijkheden die de anarchist wilde aanvallen. Emile Henry heeft dus ‘in de menigte geslaan’ en basta.
Hiermee willen we niet een aspect van de anarchistische geschiedenis zwartmaken, ons in ideeën afscheiden van de tragedies van de beweging. Het interesseert ons ook niet de apologisten te zijn van al wat ‘anarchistisch’ is, ‘onze’ geschiedenis op een a-kritische manier te bekijken, een historische en steriele polemiek te lanceren.
De belangrijke kwestie die deze enkele regels ter discussie willen stellen is de relatie tussen de geschiedenis en een bepaald type van ideologische constructie die wij ervaren als een gevaar, in revolutionaire zin.
Als de Burgeroorlog zoals we al zeiden zich aan het uitbreiden is over de hele planeet met haar lading van barbarij, dan wordt het voor ons onvermijdelijk om de nadruk te leggen op de kenmerken van zo’n oorlog, over haar historische en ideologische redenen, over haar diepgaande culturele en politieke wortels die overal te wereld hun oorsprong vinden in de waanzinnige praktijken van mensen in oorlog.
Vertrekken vanuit de jammer genoeg niet zo evidente veronderstelling dat elke vorm van terrorisme alleen maar in de tegengestelde richting van de bevestiging van onze individualiteit kan duwen, wordt centraal in tijden van oorlog. Een principiële bevestiging dus, aan het einde van deze tekst zonder conclusie. En laten we hopen, het begin van een debat dat vandaag meer dan ooit dringend is.
-