Australië
Australië werd van 27 tot 30 december 2002 geteisterd door een golf van rellen en brandstichtingen die vijf van de zeven gesloten centra verwoestten. Zoals vele andere landen kent Australië een stevige traditie van kampen (de Engelse gedeporteerde delinquenten om het eiland-continent te veroveren op de aboriginals tot in de jaren zestig of de Duitse krijgsgevangenen die er door de Verenigde Staten vastgehouden werden tijdens de oorlog) en biedt het de bijzonderheid aan om immigranten jarenlang gevangen te zetten in immense gesloten centra tot aan een beslissing over hun geval (vaak asielaanvragen).
De asielkampen
In 1992 besliste de Labour-regering om alle asielzoekers die geen papieren bij zich hebben op te sluiten in gesloten centra. Momenteel zitten er zo’n 3000 mensen, waarvan 600 minderjarigen, in deze centra. De vluchtelingen komen voor een derde uit Afghanistan, Irak en het Midden-Oosten, de rest komt uit Azië. Sinds september 1997 worden de asielkampen beheerd door het privé-bedrijf Australasian Correctional Management (ACM), een filiaal van de Amerikaanse groep Wackenhut die al 55 gevangenissen bezit in zeven verschillende landen. Het spreekt voor zich dat de werknemers hun wreedheid kunnen botvieren met de zegen van de Australische Staat. Wackenhut werd in mei 2002 overgenomen door de grootste groep voor private veiligheid: Group 4 Falck (1). Die beheert ondermeer gesloten centra in het Verenigd Koninkrijk, waaronder dat van Yarl’s Wood (ten noorden van Londen) dat in februari 2002 in vlammen opging na een revolte en bezit eveneens de Australische gevangenis van Port Philip (in Melbourne) waar het bedrijf regelmatig in opspraak komt voor het hoge aantal ‘zelfmoorden’ onder de gevangenen. Sinds 23 december 2002 veroverde het bedrijf de markt van de gesloten centra in Australië voor een bedrag van 100 miljoen euro per jaar door nog lagere prijzen te bieden dan ACM. Philip Ruddock, de minister van immigratie, vond het zelfs nodig om te verduidelijken dat Group 4 betaald zal worden in functie van hun rendement “in termen van rellen en ontsnappingen”. Want in een situatie van onverdraaglijk afwachten zonder perspectief, van concentratiekampomstandigheden (tenten in de woestijn zoals in Woomera, omheind met geëlektrificeerde prikkeldraad en bewaakt door vele cipiers-wachten en camera’s), folter, ontbrekende medische zorgen, vermenigvuldigen de revoltes.
In juni 2000 ontsnappen zo’n 700 vluchtelingen uit de kampen van Woomera, Curtin en Port Hedland. Ze trekken op naar de stadscentra om te protesteren tegen hun omstandigheden. Na betogingen vanaf 25 augustus aan het kamp van Woomera komen sommige gevangenen in opstand, smijten stenen naar de cipiers en steken gebouwen (eetzaal, school, sanitair, ‘ontspanningsruimte’) in brand waaronder het gebouw van de administratie. “Op 28 augustus gebruikten ze constructiepiketten van een tweede omheining tegen de cipiers terwijl ze probeerden te ontsnappen doorheen de gaten in de omheining.” In augustus 2000 komen vooral Chinezen in opstand: dertien cipiers raken gewond, er is voor miljoenen euro schade na de verwoesting van drie gebouwen. In januari 2001 vallen zo’n 180 vluchtelingen (voor het merendeel uit het Midden-Oosten) de cipiers aan met stenen en ijzeren staven. Ze nemen de controle van het kamp over totdat de politie binnenvalt. Op 27 februari 2001 vallen 40 vluchtelingen de cipiers aan om te protesteren tegen de uitwijzing van drie van hun kameraden naar het Midden-Oosten. Op 3 april 2001 halen 200 vluchtelingen in het kamp van Curtin “de binnenomheiningen neer, maken er gaten in, stichten brand en branden twee prefabblokken volledig plat,” aldus de politie.
In november 2001 breekt er opnieuw een opstand uit in Woomera: drie gebouwen gaan in vlammen op. Naast de individuele ontsnappingspogingen en enkele zelfverbrandingen na een asielweigering gaan zo’n 350 vluchtelingen in Woomera zestien dagen in hongerstaking in januari 2002 om te bekomen dat het dossier van de Afghanen onderzocht wordt en dat ze niet meer teruggestuurd worden na de val van de Taliban. Vijftig vluchtelingen naaiden daarenboven hun mond dicht en één persoon wierp zich vrijwillig in de prikkeldraad. Voor één keer gaf de regering toe.
Tijdens de mobilisaties in maart 2002 voor het kamp van Woomera konden 35 sans-papiers ontsnappen na een aanval van buitenaf tegen de omheining en door de confrontaties tussen betogers en ordediensten (15 zijn nog steeds spoorloos); ook op 27 juni 2002 slaagden zo’n vijftig vluchtelingen erin te ontsnappen.
De Staat bleef echter niet stilzitten. Op 19 oktober 2001 zinkt er een boot voor de kust van Australië, maar net in de internationale wateren, met 424 personen (waarvan 150 kinderen) aan boord. Australië had de Harapanindra de toegang tot haar wateren geweigerd en teruggestuurd naar Indonesië vanwaar de boot vetrokken was. Indonesische vissers konden uren later slechts 45 overlevenden opvissen van deze bark van 19,5m lengte en 4m breedte. Eén van de verantwoordelijken van de Australische federale politie, Mick Keelty, weigerde te antwoorden op de vragen van een onnozele onderzoekscommissie van de Senaat in naam van het “openbaar belang”.
Twee maanden eerder, in augustus 2001, had de Australische regering het al eens wat fijner gespeeld. Ze weigerde de Noorse cargo Tampo met 460 Afghanen aan boord te laten aanmeren op het eiland Christmas en deporteerde hen naar de micro-staat Nauru (waar ze nog altijd afwachten). Een eerste groep van 800 en een tweede van 400 asielzoekers werd daarna eveneens gedeporteerd naar Nauru. Sindsdien verhindert de Australische oorlogsmarine dat vluchtelingenboten de kust naderen, met als direct gevolg de moord op de honderden vluchtelingen van de Harapanindra twee maanden later. Momenteel zitten zo’n 2200 vluchtelingen (Afghanen, Sri-Lankanen en Irakezen) vast in kampen op het eiland Nauru (12000 bewoners op 12 km²), het Australische Alcatraz. Dit micro-land verrijkte zich tussen 1919 en 1968 door de uitbating van fosformijnen. Nu de grondstoffen uitgeput zijn (er is geen bebouwbaar land, maar het is wel een fiscaal paradijs), aanvaardde het met veel plezier de deal van haar buur: kwijtschelding van alle schulden (zo’n 18 miljoen euro en nog meer voor de bouw van de nieuwe kampen) en alle kosten betaald voor het beheer van de kampen. Australië maakte reeds 29 miljoen euro over aan de regeringen van Papoua-Nieuw-Guinea (waar reeds 1000 vluchtelingen uit de Australische kampen zitten) en Nauru om nieuwe kampen te bouwen. Het Australische budget is nu zo’n 170 miljoen en 120 miljoen is voorzien voor elk van de komende vijf jaren. De eilanden Kiribati, Palau en de Kokoseilanden zijn aan het onderhandelen, alleen Fidji weigerde. De Australische marine zet bovenop de kustwacht permanent vijf oorlogsbodems en vier verkenningsvliegtuigen in om de boten met vluchtelingen te verjagen. In september 2001 verstrengden de Labour-partij en de conservatieven de immigratiewetten: de marine mag sindsdien boten die voor anker liggen in de territoriale wateren met dwang wegslepen; clandestiene immigranten kunnen in het beste geval slechts verblijfsvergunningen krijgen voor drie jaar (er is dus geen hoop meer op definitieve verblijfsvergunningen) en de familiehereniging werd afgeschaft. Deze nieuwe wet, de deportatie naar Nauru en het verjagen van de Harapanindra met 353 doden liet aan de eerste minister John Howard toe herverkozen te worden voor een derde mandaat op 10 november 2001. 11 september 2001 of de aanslag in Bali op 12 oktober 2002 (192 doden waarvan 88 Australiërs in een discotheek) hebben maar weinig veranderd in de racistische continuïteit van de Australische Staat. Op één uitzondering na: de regering beweert nu dat de kampen terroristen ‘huisvesten’ en lanceerde een anti-terroristische campagne van drie maanden op 29 december 2002.
De mooie rellen van december
Het klimaat bereikte een kookpunt toen opstanden uitbraken in vijf van de zeven kampen, toen de gevangenen eens te meer beslisten om hun lot in handen te nemen. Op vrijdag 27 december breekt er een eerste brand uit in het kamp van Baxter. Drie kamers en het sanitair blok van de vleugel Red 1 gaan in vlammen op. De vluchtelingen worden overgeplaatst naar de vleugel Red 2. Het kamp van Baxter dat vlakbij de stad Port Augusta in het zuiden van Australië ligt, was in aanbouw sinds 23 augustus 2001 en de bouw ervan werd een jaar later afgerond. Het kamp ligt op militair domein en is van het type van hoogbeveiligde gevangenissen met geëlektrificeerde prikkeldraad, 24u/24u camerabewaking, strafcel (waar gevangenen geboeid worden en een blinddoek voor hun ogen krijgen), afranselingen en een erg strak reglement: schriftelijke aanvraag om te kunnen bewegen in het kamp, verplichte beleefdheid enzovoort. “Sinds Woomera omschreven werd als een hel zijn er geen woorden meer om Baxter te beschrijven,” aldus een gevangene. In de avond van zaterdag 28 december worden drie nieuwe brandhaarden van linnen, meubilair en gordijnen aangestoken in de gebouwen van Red 2. Het kamp wordt deze keer gedeeltelijk vernietigd: 64 van de 79 kamers (17 van de 19 gebouwen) worden verwoest of raken zwaar beschadigd. De volgende morgen breekt een laatste brand uit die vertrekt vanuit de eetzaal van de vleugel White 2 (waar de gevangenen op dat moment samengebracht waren) en probeert het werk af te maken: een tiental nieuwe kamers gaan in vlammen op. Dit splinternieuwe kamp dat zo’n 22,3 miljoen euro gekost had, onderging zo een eerste praktische kritiek die op z’n minst radicaal te noemen valt van haar 215 gevangenen (55 onder hen worden in beschuldigng gesteld, hun asielaanvraag wordt systematisch geweigerd). 11 vluchtelingen en twee cipiers moesten verzorgd worden omwille van giftige rook. De vluchtelingen werden soms door bewakers in anti-oproeruitrusting verplicht om in de brandende gebouwen te blijven. De eerste reactie vol goede recupereerwil kwam van de directeur van het agentschap voor lokale ontwikkeling van Port Augusta, Andrew Eastick: “Wel, er zullen zeker economische gevolgen zijn ook al is het tragisch om in zo’n termen te redeneren. Maar het is duidelijk dat er heel wat heropbouw en opruiming zal moeten gebeuren en het grootste deel van dit werk zal ten goede komen aan de bedrijven en mensen van hier.”
Het kamp van Port Hedland (in het oosten van Australië) werd gebouwd op de fundamenten van gebouwen waar alleenstaande arbeiders van de mijnindustrieën uit de jaren 60 opgevangen werden, pal in een gegoede woonwijk. In 1991 werd het een asielkamp, meer bepaald door de nabijheid van een internationale luchthaven die deportaties vergemakkelijkt. In 2001 werd het veiligheidsarsenaal aanzienlijk uitgebreid. Op het moment van de opstand zaten er 146 personen vast, verdeeld over 11 verschillende blokken. De opstand brak uit in de nacht van zondag op maandag 30 december, na die van Baxter. Het vuur verwoestte een vrachtwagen van de brandweer, een enorm depot (na inbraak) en één van de celblokken. Meerdere omliggende huizen moesten geëvacueerd worden omwille van de rook, twee cipiers moesten gehospitaliseerd worden. 20 vluchtelingen werden in beschuldiging gesteld. De helft van de 16 cellen van het politiekantoor van South Hedland werden onmiddellijk gereserveerd door de ACM (de privé-firma die de kampen beheert) in afwachting van verder onderzoek. In financiële termen was de schade groter dan die in Baxter (ongeveer 1,7 miljoen euro).
De derde opstand brak uit in Woomera (eveneens in het zuiden van Australië). Volgens de minister van immigratie richtten de opstanden in de asielkampen van de voorbije 18 maanden reeds voor 2,8 miljoen euro schade aan waarvan ¾ wordt toegeschreven aan de opstand in Woomera. Het kamp bevindt zich midden in de woestijn op 500km van Adelaïde. Het werd eind jaren 50 gebouwd om arbeiders te huisvesten die een bureaucomplex bouwden. In 1999 werd het een asielkamp dat geleidelijk uitgebouwd werd terwijl ook het veiligheidsarsenaal bleef uitbreiden. In de morgen van zondag 29 december werden de eerste twee branden aangestoken in het sanitair blok (5 gebouwen met toiletten gingen in vlammen op). De volgende avond werden twee celblokken (37 gebouwen) en twee eetzalen in brand gestoken die gedeeltelijk of volledig verwoest werden. Het kost de pompiers meer dan vier uur om het vuur te doven. De 130 vluchtelingen, vooral afkomstig uit het Midden-Oosten en uit Afghanistan, moeten worden overgebracht naar een ongebruikte vleugel. De schade loopt op tot 1,95 miljoen euro. 7 personen werden onmiddellijk overgeplaatst naar de gevangenis. De politie valt binnen voor een massale doorzoeking in het hele kamp. De vluchtelingen brengen twee dagen zittend en gehandboeid door op het basketbalterrein, onder de brandende zomerzon en zonder water, van 10u ’s morgens tot 9u ’s avonds. De drie families uit het kamp worden overgeplaatst naar Baxter terwijl de andere, vrijgezellen, onder druk worden gezet om een akkoord te ondertekenen voor een uitwijzing naar Iran of Afghanistan (het merendeel was op het einde van de beroepen, de rechtbank heeft tijdens haar zitting in 2001-2002 bijvoorbeeld 62% van de aanvragen voor de Afghanen en 87% voor de Irakezen geweigerd). De telefoon werd afgesloten, post en kantine werden geweigerd aan de gevangenen.
Op maandag 30 december vindt er een opstand plaats in het kamp van Perth. Een cipier wordt verwond in het gezicht. Eerst probeerde de politie twee vluchtelingen te overmeesteren die naar de luchthaven moesten worden gebracht om er gedeporteerd te worden. Hun rebellie bracht de solidariteit teweeg van een vijftiental anderen, waardoor de anti-oproerpolitie moest interveniëren. Vier personen werden inmiddels beschuldigd van agressie en rebellie (tijdens hun arrestatie) en opgesloten.
Dezelfde dag wordt een vierde kamp (na Baxter, Port Hedland, Woomera) in brand gestoken. Het kamp van Christmas Island ligt in de Australische wateren, op 2400 km ten westen van Darwin en op 550 km ten zuiden van Indonesië in de Indische Oceaan. Het is een geïsoleerd gevangeniskamp waarheen de boat-people die in de Australische wateren opgevist werden meteen naar gedeporteerd worden (de anderen worden teruggedrongen door de Australische oorlogsmarine vooraleer ze die wateren zelfs maar bereiken). Het veertigtal gevangenen stichten brand op twee plaatsen, waaronder de eetzaal en nemen, gewapend met tentpiketten en buizen, de controle van het kamp over. De brandweer moet dus eerst buitenblijven terwijl de anti-oproerpolitie de vluchtelingen aanvalt. “We weten zeker dat geen enkele revolver werd gebruikt” verklaarde Jenny Hoskin, woordvoerster van het ministerie van immigratie, wat alleszins een beeld geeft van de omvang van de confrontatie. Na de weigering van hun visa-aanvragen hadden de boat-people reeds een eerste keer een woonblok en de eetzaal in brand gestoken, op 7 december 2002. Over de revolte op dit eiland sijpelde erg weinig informatie door in de Australische pers.
De laatste opstand, misschien ook wel de meest gewelddadige van dat weekend, vond plaats in het kamp van Villawood nabij Sydney. Dit kamp heeft de bijzonderheid om personen op te sluiten waarvan de visa vervallen zijn, diegenen die niet meer voldoen aan de voorwaarden (naast de vaste quota volgens werk en nationaliteit, veroordeling, zwartwerk) en diegenen die werden onderschept in de luchthavens en de havens. De vluchtelingen wachten allen hun uitwijzing af, het officiëel aantal bedraagt 513 ( 393 mannen, 88 vrouwen, 32 kinderen). De schade was minder aanzienlijk dan in de andere kampen (280 000 euro) maar de revolte was er offensiever: na zes brandhaarden te hebben aangestoken rondom bewaakte installaties in de nacht van 31 december rond 22u30, probeerden 35 gevangenen te ontsnappen door een voertuig van de cipiers te stelen dat zou dienen als stormram. Ze werden tegengehouden door een politievoertuig dat de poorten blokkeerde. Ze vielen eveneens de cipiers aan met ijzeren staven. Volgens de woordvoerder van het kamp “kwamen ongeveer 60 tot 80 ‘gevangenen’ in opstand in een ander deel van Villawood”. Verscheidene slaapzalen en een ontspanningsruimte werden vernield, het vuur kon pas drie uur later geblust worden. 15 gevangenen werden nadien opgesloten in de hoogbeveiligde gevangenissen van Silverwater en Parklea (Sydney) op beschuldiging van opstand en ontsnappingspoging. Hun nationaliteit toont eveneens dat de revolte de valse indelingen van origine kan overstijgen: China, Vietnam, Spanje, Turkije, Jordanië en Engeland.
Het totaal van veroorzaakte schade door de opstanden in alle kampen werd inmiddels geschat op minstens 4,7 miljoen euro.
Engeland
De opstand die de helft van het grootste gesloten centrum van Engeland, Yarl’s Wood, op 15 februari 2002 in de as legde is het symbool geworden van de revoltes in dit land. We merken evenwel op dat andere revoltes na de overplaatsingen van de gevangenis naar de kampen of tijdens hongerstakingen, zoals in Rochester van januari tot maart 1997, de oprichtingen van de kampen vergezelden. Want in tegenstelling tot haar reputatie is Engeland niet meteen een vredig toevluchtsoord voor immigranten zonder papieren. In juni 2001 zaten 688 gevangenen opgesloten in de 10 gesloten centra en 1142 mensen zonder papieren in de gevangenissen, het merendeel op simpele vraag van de immigratiepolitie. Sommigen wachten daar het resultaat van het beroep af tegen de weigering van hun asielaanvraag. Meestal gaat het om speciale afdelingen in de gevangenissen. Na een schandaal van mensen zonder papieren die alleen hiervoor opgesloten zaten in gevangenissen, werden nieuwe gesloten centra gebouwd…en de gevangenisvleugel werd omgevormd tot centrum. In mei 2002 waren er zo’n 3500 plaatsen voorzien.
De overplaatsing van een gesloten centrum naar de gevangenis is vaak een disciplinaire maatregel, en drie vierde van de opgeslotenen verkeren niet in een onwettige situatie maar hebben asiel aangevraagd, waarvan een honderdtal meer dan een jaar opgesloten zit sinds september 2000. De asielzoekers die niet opgesloten zitten, krijgen vaak een verplichte verblijfplaats opgelegd, bij voorkeur in een afgelegen dorp. Ze moeten regelmatig stempelen in een enforcement center waar ze meteen ook gefouilleerd worden. Ze mogen niet werken en, om hen zo beter aan het lijntje te houden, is er een schamele uitkering (bijna uitsluitend onder de vorm van bonnen die alleen in enkele winkels geldig zijn, zonder teruggave van geld). De grote winnaar van deze methode is het Franse Sodexho dat de bonnen uitgeeft.
Een vlammend nieuw centrum
Het centrum van Yarl’s Wood, beheerd door het privé-bedrijf Group 4 Falck, opende op 19 november 2001 in Bedfordshire en is met haar 900 plaatsen het tweede grootste van Engeland. Vanaf 10 december vindt een reeks hongerstakingen plaats en weigeringen van eten, en dit massief vanaf 18 januari 2002, tegen de onmenselijke opsluitingsomstandigheden en onder andere tegen de gewoonte om de opgeslotenen om de haverklap te handboeien (zoals tijdens overplaatsingen naar het ziekenhuis). Op 14 februari sloegen de bewakers een vrouw van 55 jaar in de boeien, ze was ziek sinds drie dagen en kreeg geen geneesmiddelen. De bewakers sleurden haar zo over de vloer naar het ziekenhuis. Een groep gevangenen kwamen tussenbeide, het protest breidt zich uit als een bliksemschicht en 200 gevangenen kruipen op het dak (van de 383 gevangenen die het centrum op dat moment telde). Rond 20u wordt brand gesticht in de ontvangstzaal, daarna ook in de vleugels D (mannen) en C (gemengd). De helft van het centrum fikt terwijl zware confrontaties uitbreken tussen gevangenen en cipiers, tot 7 uur ’s morgens. Twee cipiers worden aangevallen en beroofd van hun sleutels, vier anderen met geweld opgesloten in een bureau. De gevangenen gingen daarop de confrontatie aan met de anti-oproerpolitie die de privé-bewakers te hulp gekomen was, maar niet zonder eerst de beveiligingscamera’s en de high-tech controlezaal waar de video-opnames lagen te vernielen.
De brandweer had een uur nodig om binnen te geraken in het centrum en kwatongen beweren dat enkele gerevolteerden dat degelijk verhinderd hebben zodat het vuur haar werk kon doen. Tegelijkertijd konden 20 gevangenen ontsnappen en ondanks twee helikopters en losgelaten speurhonden in de rondliggende heuvels en velden konden slechts 8 opnieuw opgepakt worden.
Na de brand werden de gevangenen overgeplaatst naar Campsfield House (Oxford), het centrum werd gesloten en daarna heropend en uitgebreid. Wanneer Group 4 Falck een wervingscampagne lanceerde om haar effectieven te vervolledigen met oog op de heropening, werd er op elk van haar afspraken geprotesteerd met betogingen. Het verdict tegen de elf aangeklaagden voor de opstand en de brand viel op 15 augustus 2003: zeven vrijspraken, drie veroordelingen voor geweldplegingen en één voor opstand. Ze kregen elk bijna 4 jaar gevangenisstraf.
Een officieel rapport dat in november 2004 gepubliceerd werd, verduidelijkte dat het gloednieuwe centrum haastig werd gebouwd samen met twee andere om de vastgelegde quota’s van 30 000 uitwijzingen per jaar na te komen. Dat verklaart volgens het rapport de snelheid waarmee de brand zich verspreidde aangezien het materiaal van slechte kwaliteit was en er geen brandblussers waren. Ze ziet niet dat de essentie van de kwestie schuilt in de vrijheidsberoving en de bijzonder ondraaglijke opsluitingsomstandigheden. Het merendeel zat er opgesloten in afwachting van de uitwijzing, al hun beroepen waren afgewezen en een klein deel kwam uit de gevangenis. Het rapport bevestigt anderzijds dat een bewaker zwaar verwond werd nadat hij vanuit het tweede verdiep sprong om te ontkomen aan de opstandigen aan wie hij de toegang tot de werkplaatsen wou versperren. De uiteindelijke schade werd geraamd op 100 miljoen pond.
Harmondsworth neemt het over
Maar de opstanden en de brandstichtingen stopten niet eens ze zo goed op dreef waren. Na Yarl’s Wood in februari 2002 laat het gesloten centrum van Harmondsworth van zich horen op 19 juli 2004 en opnieuw op 29 november 2006. Dit centrum dichtbij de luchthaven van Heathrow (ten westen van Londen) telt twee keer 550 plaatsen en werd geopend in 2001. Het werd beheerd door het privé-bedrijf UK Detention Services (UKDS) dat een contract van 8 jaar had met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Na de eerste revolte werd het bedrijf omgedoopd tot Kalyx Ltd. In mei 2004 breekt een eerste collectieve hongerstaking uit van 220 gevangenen die protesteren tegen de lange proceduretijd en het geweld van de bewakers. Op 19 juli, rond 20u, wordt een Kosovaarse asielzoeker van 31 jaar opgehangen teruggevonden. Zijn asielaanvraag was net afgewezen en zijn uitwijzing geprogrammeerd voor de volgende dag. (Tussen 2001 en 2006 vonden er in het centrum 17 officiële zelfmoorden plaats en 185 zelfverminkingen alleen al in de eerste tien maanden van 2006). Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje en een groep Jamaïcanen weigert rond 23u terug te keren naar de cellen. Een confrontatie met de cipiers wordt beslist in hun voordeel uit, de cipiers trekken zich terug. De revolte verspreidt zich snel en de opstandigen stichten brand en vernielen de infrastructuur. Een klein honderdtal doet voort tot 9u ’s ochtends, wanneer ze verslaan worden door de politie, de cipiers en hun gespecialiseerde anti-oproerbendes (de “tornado teams”). Het kamp van Harmondsworth wordt gedeeltelijk gesloten door de structurele schade (22 miljoen pond) en verschillende gevangenen worden overgeplaatst.
Na deze revolte gaan de opsluitingsopstandigheden nog meer lijken op die van een hoogbeveiligde gevangenis. Bij wijze van voorbeeld en bovenop de afranselingen stelden de cipiers een disciplinair rapport in, I.P. in hun jargon. Na twee van deze rapporten werd een gevangene meteen naar het cachot gestuurd (een uur wandeling per dag en totale isolatie zonder persoonlijke spullen). De gevangenen vertelden hoe de I.P. uiteraard volledig willekeurig werden uitgedeeld, onder andere als je een bewaker ‘onopgevoed’ aansprak of als je ‘niet meewerkte’. Alleen al in de eerste helft van 2006 werd deze isolatie tot 45 dagen zo’n 129 keer gebruikt. Een tweede element voor de uitbarsting houdt verband met de verharding van de omstandigheden buiten. Naast het opsluiten van immigranten in afwachting van deportatie of herziening van hun verblijfsvergunning was gedurende de tien maanden die de tweede revolte voorafgingen het aantal immigranten die eerst opgesloten zaten in de gevangenis expontentiëel gestegen. De minister van Binnenlandse Zaken John Reid had de dispositieven uitgebreid om de uitwijzing te versnellen van elke vreemdeling die een misdrijf had gepleegd, ook wanneer hij al jaren het Britse burgerschap (of een verblijfsvergunning) bezat. Vele zonen van immigranten die opgegroeid waren in Engeland raakten zo verstrikt in de netten van de dubbele straf.
Hoewel de specifieke opsluitingsomstandigheden de revolte niet ontmoedigden, volstaat de opsluiting op zich als verklaring waarom op 29 november 2006 het hele centrum en haar vier vleugels verwoest werden. De osptand duurde 18 uur en er namen zo’n 484 gevangenen aan deel. Sanitair, muren, ruiten, bewakingscamera’s; alles moest eraan geloven. Begonnen om 12u30 en rond 23u30 uitgebreid wanneer het vuur haar verwoestende functie kwam vervullen, geholpen door de overweldigende overstroming veroorzaakt door de branddetectors. Met behulp van lakens vormden enkele gerevolteerden een gigantische “SOS FREEDOM” op de binnenplaats. Een helikopter van Sky News verspreidde de beelden. Meteen werd een black-out afgekondigd en werd de omgeving van het centrum een ‘operatiezone met vliegverbod’. Uiteindelijk vond een onderhandelingpoging plaats tijdens de confrontaties in de C-vleugel van het centrum. Enkele gevangenen spraken in de naam van de anderen en aanvaardden de onmiddellijke uitwijzing van de definitieve uitgeprocedeerden (“eerder gedeporteerd dan voor onbepaalde tijd gevangen [3 jaar]”) in ruil voor de voorwaardelijke vrijlating van alle anderen. Maar zelf dit revendicatieve reformisme volstond niet om een interventie van de flikken te vermijden en evenmin kon het de woede van de anderen afremmen (Jamaïcanen, Iraniërs, Irakezen, Kenyianen, Nigerianen,…). Zij voltooiden de vernieling die twee jaar eerder aangevat was.
De gevangenen werden overgeplaatst en de schade liep op tot verschillende miljoenen ponden.
Campsfield House in revolte
Het gesloten centrum van Campsfield House, met haar capaciteit van 218 plaatsten voor asielzoekers die in procedure zitten maar ook in afwachting van deportatie, ligt in Kidlingtown (Oxfordshire). Het opende in 1993 en wordt van september 2006 tot 2009 beheerd door het Amerikaanse bedrijf GEO, dat Group 4 opvolgt.
Op 20 augustus 1997 veroorzaakte een gigantische opstand zo’n 100 000 pond schade aan het centrum terwijl buiten een solidariteitsbetoging plaatsvond. 13 gevangenen werden gearresteerd en 9 werden aangeklaagd voor vernieling en brandstichting (een Libanees en drie Caraïbiërs werden niet beschuldigd waardoor slechts 9 West-Afrikanen overbleven, terwijl alle nationaliteiten hadden deelgenomen aan de opstand). Eerst opgesloten in de gevangenissen van Bullingdon en Reading werden ze op 18 juni 1998 allen vrijgesproken.
De laatste tijd hebben verscheidene revoltes opnieuw de normaliteit van het onmenselijke gevangenisleven verstoord en plaatste haar zo in het middelpunt van de actualiteit.
In maart 2007 breekt rond 7u ’s ochtends een opstand uit gevolgd door een brandstichting, als antwoord op de ’gewelddadige’ uitwijzing van een gevangene. In juni 2004 was reeds een gelijkaardige revolte uitgebroken na de uitwijzing van een Algerijn. De schade is niet duidelijk, maar men telt negen gewonden, waarvan zeven personeelsleden die vergiftigd werden door de rook.
In augustus 2007 slagen 26 asielzoekers erin tijdens een brandstichting te ontsnappen (8 bevinden nog steeds in de natuur).
In december 2007 komen 120 gevangenen in opstand wanneer de cipiers één van hen proberen uit de cel te halen met oog op een uitwijzing. Korte confrontaties vinden plaats, de elektrische installaties en de bewakingscamera’s in de gangen worden vernield. De wc’s worden verstopt en veroorzaken de gewenste overstroming waardoor een deel van het centrum moest gesloten worden.
Op 14 juni 2008 wordt opnieuw brandgesticht. Er zijn 10 brandweerwagens en een helikopter nodig om de brand te blussen.
In de vroege ochtend van 18 juni 2008 ontsnappen zeven gevangenen. Vier van hen worden snel terug opgepakt (één raakte gewond aan zijn enkels en wordt gehospitaliseerd, een andere verstopte zich in de kruidtuin van Oxford). Twee Palestijnen en één Afghaan lopen nog steeds vrij rond.
Frankrijk
De simultane brandstichting in twee vleugels van het gesloten centrum van Vincennes (Parijs) die op 22 juni 2008 tot haar verwoesting leidde zit nog vers in het geheugen. Nochtans is deze revolte die volgde op het overlijden van een gevangene de dag voordien verre van een geïsoleerd feit deze laatste jaren.
Op 18 september 2006 ontsnappen zeven gevangenen uit het gesloten centrum van Cornebarrieu (Toulouse-Blagnac). Vijf van hen lopen nog steeds vrij rond.
In december 2006 vinden collectieve hongerstakingen plaats in het gesloten centrum van Vincennes, Lyon en Marseille.
Op 24 januari 2007 wordt in de beide gebouwen van het centrum van Vincennes brand gesticht. Eén gebouw raakt aanzienlijk beschadigd. Vijf gevangenen (Malinees, Ivoriaans, Marokkaans en Tunesisch) worden ervoor in beschuldiging gesteld.
Op 17 juli 2007 steekt een Koerd een deel van het centrum van Mesnil-Amelot (20 van de 120 plaatsen) in brand. Hij steekt z’n matras in brand waarop het vuur zich verder verspreidde.
Van december 2007 tot april 2008 gaan verscheidene mensen zonder papieren in hongerstaking en gaan af en toe de confrontatie aan met de politie in de gesloten centra van Mesnil-Amelot, Vincennes, Rennes en Nantes.
Op 23 januari 2008 steken gevangenen een kamer in Vincennes in brand. Op 27 januari vereisen twee brandhaarden de interventie van de brandweer in Vincennes. Op 12 februari worden twee kamers in Vincennes in brand gestoken. Op 16 maart ontsnappen vijf gevangenen uit het gesloten centrum van Canet (Marseille); twee Algerijnen, twee Tunesiërs en één Marokkaan. Twee lopen nog steeds vrij rond. Op 6 april worden enkele lakens in brand gestoken in Vincennes, projectielen vliegen naar de flikken en er worden beschadigingen toegebracht aan de infrastructuur van het centrum.
Op zondag 22 juni rond 14h45 worden verschillende brandhaarden aangestoken in de twee gebouwen van het gesloten centrum van Vincennes. Op enkele uren tijd worden de 280 plaatsen volledig verwoest terwijl buiten een bijeenkomst plaatsvindt. De dag voordien was er een Tunesische gevangene van 41 jaar, Salem Essouli gestorven terwijl hij verscheidene uren wachtte vooraleer naar het ziekenhuis gebracht te worden.
Een gevangene getuigt: “In plaats van “retentiecentrum” zeg ik altijd “detentiecentrum” en de flikken houden daar niet van. Maar voor mij zitten we in de gevangenis, we zijn niet vrij. De manier waarop mensen worden uitgewezen, het feit zelf dat mensen worden uitgewezen, wanneer je daaraan denkt, raak je ontmoedigd. Dat heeft dit gevoel van revolte veroorzaakt. Hoe het vuur gekomen is? Hoe ze het gedaan hebben? Eerlijk gezegd, ik wil het zelfs niet weten. De dood van die meneer heeft al dat geweld opgewekt, legitiem of niet. Maar revoltes komen toch overal voor. Wanneer iets niet gaat, zijn er revoltes, zelfs in de stad, in het dagelijkse leven zijn er altijd revoltes en die kunnen met geweld zijn. Een revolte is hoe dan ook een revolte.”
De gevangenen worden afgeranseld en samengepropt in de aangrenzende politieschool alvorens per bus of TGV (die afgehuurd werden) geëvacueerd te worden naar de centra van Rouen-Oissel (22), Lille-Lesquin (54), Nîmes-Courbessac (100), Palaiseau (18), Mesnil-Amelot (10) en Paris-dépôt-Cité (40). Enkelen worden uitgewezen, de meesten worden vrijgelaten (zoals 93 van de 100 die overgeplaatst werden naar Nîmes), vaak worden ze ergens gedumpt. Sindsdien werden zes mensen zonder papieren opgesloten in Fleury en Fresnes op beschuldiging van “vernieling van goederen met brand tot gevolg en geweld tegen een agent”. In oktober startte een solidariteitscampagne. Op 10 november werd in Vincennes een nieuw centrum met 60 plaatsen ingehuldigd. Nog twee nieuwe centra zijn gepland. Deze capaciteitsverlaging heeft uiteraard tot doel om de gevangenen beter te controleren in navolging van een rapport van Cimade, een religieuze ‘humanitaire’ organisatie die deze kampen meebeheert met de politie (een recente aanbestedingsvraag moet haar monopolie doen concurreren met andere gespuis).
Op zondag 20 juli, rond 18u30, sticht een 44-jarige Turk, uitwijsbaar van de dag voordien, vanuit zijn cel brand in het centrum voor administratieve opsluiting (CRA) van Nantes. Het centrum wordt verplicht tijdelijk te sluiten en de dag nadien worden de zeven andere gevangenen overgeplaatst naar het centrum van Rennes-Saint-Jacques-de-la-Lande na een nacht in het politiecommissariaat. Op 2 oktober wordt de enige aangeklaagde veroordeeld tot 3 maanden extra celstraf.
Op zaterdag 2 augustus is het de beurt aan het centrum van Mesnil-Amelot, nabij de luchthaven van Roissy, om te branden. Terwijl twee kamers branden, vinden in de gebouwen 1 en 4 confrontaties plaats onder kreten van “Vrijheid”, zonder dat het vuur overslaat op de hele infrastructuur. Volgens de getuigenis van een gevangene: “We riepen alleen maar mee met de betogers die buiten aanwezig waren. De politie vroeg ons om op te houden en wou ons doen terugkeren naar het voetbalterrein. We weigerden en een brand brak uit. De politie volhardden in hun geweld en bespoten ons met pepperspray. Een jonge opstandige werd in elkaar geslagen.”
Het is zeker dat (zoals een affiche stelt die begin november begon te circuleren op de muren van verschillende steden) “de opsluiting op zich een afdoende reden is om te rebelleren tegen de cipiers en hun prikkeldraad. Het staat vast dat elk individu die nog de smaak naar vrijheid en de woede in het hart heeft zich alleen maar kan herkennen in deze verwoestende revoltes.”
België
Eind juli 1998 ontsnappen 31 personen uit het gesloten centrum 127 bis van Steenokkerzeel (nabij de nationale luchthaven van Zaventem) tijdens een bijeenkomst waartoe het voormalige Collectief Tegen Uitwijzingen had opgeroepen. Enkele betogers hadden de omheining doorgeknipt terwijl de gevangenen de confrontatie aangingen met de bewakers en ruiten braken om te kunnen ontsnappen. Zeven personen werden opnieuw gevat tijdens de klopjacht, de anderen zijn nog steeds buiten de klauwen van de honden van de democratie. Deze ontsnapping deed de spanning in en rondom de gesloten centra definitief stijgen.
Op 22 september 1998 wordt Semira Adamu vermoord tijdens haar deportatie, verstikt door twee politie-agenten op het vliegtuig. Wanneer oproepen verschijnen om te betogen voor het gesloten centrum 127bis beslist de Staat om het centrum leeg te maken. Ze plaatst de gevangenen die beschouwd worden als medeplichtigen of vrienden van Semira over naar andere centra en alle anderen worden vrijgelaten.
Deze twee feiten markeren de eerste agitatieperiode rondom de gesloten centra. Toen waren de kampen minder bewaakt – ontsnappingen waren schering en inslag.
Met de bouw van een nieuw gesloten centrum in Vottem kiest de Staat voor een andere richting: de gesloten centra ombouwen tot beveiligde bastions die de arresthuizen evenaren. Terwijl de agitatie afneemt op straat en de strijd tegen de centra zich begint om te vormen tot een strijd voor regularisatie herstructureert de Staat de centra en hun beheer.
In de jaren 2000 tot 2007 werden opstanden en ontsnappingen eerder zelden in de centra. Buiten probeerde een nationale coordinatie van mensen zonder papieren (UDEP) en hun ondersteuners vooral een zekere geloofwaardigheid te bekomen bij de Staat om zo tot onderhandelingen over regularisaties te kunnen beginnen – de aandacht voor de centra beperkt zich tot het aanklagen van de omstandigheden.
Vanaf 2007 toont de woede haar kracht in de Belgische gevangenissen. De opstanden en brandstichtingen volgen elkaar op en verspreiden zich naar bijna alle gevangenissen. Deze verspreiding werd zeker deels mogelijk gemaakt door de opeenvolgende overplaatsingen van de zogenaamde aanvoerders van de revoltes. Op die manier kon de ervaring van de revolte zich vrijelijk verspreiden.
De opstanden in de gevangenissen beïnvloedden de situatie in de gesloten centra. Zelfs in de meest ‘gecontroleerde’ omstandigheden braken opstanden uit (niet één, ze kenden een continuïteit in tijd en ruimte) en dat werkte als een soort fakkel. Ondanks alle tralies, cipiers, cachots, afranselingen, blijft de revolte mogelijk.
Opgesloten mensen zonder papieren die hadden deelgenomen aan opstanden in gevangenissen werden nadien overgeplaatst naar de centra in afwachting van een eventuele deportatie. De duur van deze administratieve opsluiting kan makkelijk oplopen tot 6 maanden. Deze gevangenen hadden reeds een ervaring van revolte in de gevangenissen waar de momenten waarop je samenbent met enkele tientallen tamelijk zeldzaam zijn (enkel tijdens de wandeling en activiteiten zoals sport) terwijl de gevangenen (met uitzondering van de gestraften) in de gesloten centra de hele tijd samen zijn. Ze worden gegroepeerd in slaapzalen van meer dan 20 personen – wat een collectieve opstand makkelijker maakt.
In januari 2007 vindt een opstand plaats in de gevangenis van Merksplas. Verschillende vleugels worden vernield en twee paviljoenen in brand gestoken. Op enkele meters aan de overkant, in het gesloten centrum, vallen enkele gevangenen de cipiers aan en verwonden sommigen onder hen. Een maand later komen enkele tientallen gevangenen van het gesloten centrum van Vottem in opstand en vernielen de eetzaal en de ‘ontspanningsruimte’. Gedurende de maanden maart en april ontsnappen zo’n 40-tal mensen uit de vijf gesloten centra in België. Meestal worden de tralies en de omheining doorgezaagd, éénmaal vallen verscheidene gevangenen een cipier aan, nemen zijn sleutels en kunnen zo ontsnappen. Op 25 april 2007 breekt een opstand uit in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel. Vooraleer de politie tussenbeide kwam, werd reeds een groot deel van een vleugel vernield, wat haar tijdelijke sluiting teweegbrengt. Op 9 juni gaan enkele gevangenen van hetzelfde centrum de confrontatie aan met de cipiers om de deportatie te verhinderen van een kameraad. De oproerpolitie komt tussenbeide en slaagt erin om de opstandigen terug te drijven naar de slaapzalen. De persoon wordt toch uitgewezen. Op 30 juli 2007 zet een ontploffing in een elektriciteitskabine naast het gesloten centrum van Merksplas dit kamp een tijd zonder elektriciteit. Enkele uren later weigeren de gevangenen de binnenplaats te verlaten. De politie komt tussenbeide en dringt de gevangenen terug naar de slaapzalen. Op 29 september breekt een opstand uit in het centrum van Steenokkerzeel, na de dood van een 22-jarige gevangene die enkele dagen eerder was overgeplaatst naar het centrum vanuit de gevangenis van Lantin. De opstandigen vernielen de verblijfszaal en het sanitair. Wanneer de politie interveniëert, komt het tot confrontaties die meerdere uren duren. In november 2007 doorzoekt de politie de centra van Vottem, Steenokkerzeel en Merksplas op vraag van cipiers die vrezen dat gevangenen zelfgemaakte wapens hadden vervaardigd en ontsnappingen voorbereidden. De politie vindt inderdaad zelfgemaakte messen, zagen, kniptangen,… In 2007 braken minstens 80 personen uit de vijf gesloten centra van België terwijl tientallen pogingen spijtig genoeg mislukken.
Op 6 januari 2008 breekt opnieuw een opstand uit in het gesloten centrum van Merksplas. Tientallen gevangenen verzetten zich tegen de deportatie van een kameraad en veroorzaken schade die geraamd wordt op meer dan 40 000 euro. Drie cipiers worden het ziekenhuis ingeslagen. Hun kameraad komt een week later vrij. In februari gaan zo’n 150 gevangenen uit verschillende centra in hongerstaking. De Staat geeft niets toe.
Op 1 mei wordt een gevangene opgehangen teruggevonden in een isolatiecel van het centrum van Merksplas. Hij was net teruggebracht van een deportatie die omwille zijn verzet mislukte; een tweede poging stond geprogrammeerd voor de dag nadien. Tientallen gevangenen vernielen alles wat ze kunnen. Ze steken eveneens een slaapzaal in brand. Elf gevangenen worden in isolatie geplaatst. Eén onder hen breekt ook zijn isolatiecel af en wordt kort daarop gedeporteerd naar Algerije.
Op 10 juli doorzoekt de politie opnieuw het centrum van Steenokkerzeel. Acht gevangenen worden geblinddoekt en overgebracht naar andere centra.
Op 21 juli, de Nationale Feestdag, klimmen twee gevangenen op het dak van het gesloten centrum van Merksplas terwijl in het centrum een opstand uitbreekt. De opstandigen breken verschillende ramen en vernielen het meubilair. De politie interveniëert en drijft de gevangenen terug.
Op 24 augustus steken enkele gevangenen het vuur aan op 8 verschillende plaatsten in het centrum van Steenokkerzeel, kort na middernacht. De nacht vertraagt de interventie van de politie en de brandweer. Twee van de drie vleugels worden geëvacueerd en branden volledig uit. Eén gevangene kan ontsnappen. De brand verlaagt de capaciteit van het centrum tot minder dan 30 %. Een deel van de gevangenen wordt dan overgeplaatst en anderen worden in alle discretie vrijgelaten omdat er simpelweg geen plaats meer was. Tot nu toe werd nog niemand in beschuldiging gesteld voor deze brandstichting.
1. ,In 2004 fusionneert de Deense Group 4 Falck met het Britse Securicor, samen Group 4 Securicor (GAS). Begin 2008 was GAS na Securitas het grootste bedrijf van privé-beveiliging in Frankrijk.