« Zwarte terreur », « periode van aanvallen », « anarchistisch terrorisme ». Zo worden de jaren 1890 omschreven, meer bepaald die van 1891 tot 1894. De aaneenschakeling van Ravachol’s bommenspel tegen rechters en procureurs tot Caserio’s mes dat een President doodde. Ondertussen ontploft het café waar de kelner werkt die Ravachol had verlinkt, gooit Vaillant zijn spijkerbom naar de afgevaardigden, wordt het commissariaat in de rue des Bons Enfants (tot aan het plafond) overhoopgehaald ter vervanging van de kantoren van de mijnen van Carmaux, steekt Léauthier een Servische minister neer en slaat Émile Henry in het wilde weg in de menigte van een brasserie *. Andere uitingen van propaganda van de daad kwamen voor en na dit welbekend moment tot uitdrukking. Maar vooral die jaren waren bijzonder spectaculair, werden in scène gezet en vaak herleid tot explosieve acties. Zowel bij de orthodoxe anarchisten als in de geschiedenisboeken zijn ze wel verplicht om dit pijnlijke verleden in herinnering te brengen, dat toch enkele goede grappen en gewaagde liedjes toelaat. Het is ook een echte doorn in het oog waar ze zo snel mogelijk vanaf willen of willen vergeten en doen vergeten. Nog steeds in het defensief verkiezen sommigen eerder om te herhalen dat die jaren een totaal fiasco waren, een afdwaling – niets te maken met wat de anarchie echt is – of een noodzakelijk kwaad dat de beweging deed evolueren naar meer constructieve en minder explosieve methodes.
Het laatste boek over het onderwerp, een biografie die onlangs werd uitgegeven door Éditions Libertaires – Émile Heny, de la propagande par le fait au terrorisme anarchiste (1) – situeert zich ook op deze lijn en neemt nauwelijks afstand van de officiële analyse. Ook al wil de auteur, voor één keer, de politieke wil van het individu niet ontkennen. Maar hij maakt er een apart wezen van – bourgeois en marginaal – wiens daad een keerpunt zou aangeven: de dood van de propaganda van de daad, “terrorisme” geworden, en de evolutie van het anarchisme naar andere, gezondere vormen, zoals het syndicalisme. Alleen al de publicatie op zich van het boek, na een blik op de achterzijde, neemt waarschuwingsvormen aan: “Een geschiedenis die door de huidige tijden van sociale wanhoop helaas opnieuw actueel kan worden.” Terwijl sommigen voorkomen, zich verontrusten, hebben anderen al geantwoord op deze waarschuwingen door de anarchisten van vandaag te ficheren of op te sluiten op basis van enkele ‘intenties’, een mislukte poging om een politievoertuig in brand te steken of één of andere “criminele vereniging”. Hierin vinden we de uitdrukking en de juridische bepalingen terug die in 1893 genomen werden om de aanvallen tegen de bourgeoisie - met messen, bommen en diefstallen - een halt toe te roepen en te stoppen. Andere tijden, andere praktijken, andere zeden…
Desondanks bevat het boek veel elementen. Een zorgvuldig onderzoek. Tot op het punt dat we een volledig andere positie kunnen nemen door verscheidene passage’s te hergebruiken. Want problematisch zijn vooral de conformistische vooronderstellingen en een interpretatie die de platgetreden paden niet verlaat. Al is het maar het overmatig gebruik van sommige termen (termen van de macht) en het gebruik van voornamelijk politiearchieven. Uiteraard is het vaak moeilijk om rond dit onderwerp over andere bronnen die even rijk zijn te beschikken. Maar we kunnen wel een andere interpretatie voorstellen door verschillende elementen naast elkaar te plaatsen en naar voor te schuiven… De propaganda van de daad beperkte zich niet tot de marmite à renversement [kookpot gevuld met explosief materiaal die ontploft door een chemische reactie na omkering; bom die meermaals gebruikt werd door anarchisten] en de pertinentie zit vooral in het geheel van praktijken. Anderzijds krijgt ze haar betekenis door de context en een historisch moment dat we neigen te verwaarlozen, beneveld als we zijn door de daad die dan veel van haar betekenis verliest. De jaren 1890 zijn toneel van een heropleving van een arbeidersbeweging die zwaar geraakt wordt door bloedbaden, veroordelingen en verbanningen na de Commune. Een opleving van conflicten en strijd dus. Een tijd, een klimaat dat veel interessanter is dan wat men laat uitschijnen met de breedvoerige biografieën, de herhalingen van discours die de klasseposities uithollen en de o zo heilige publieke opinie die naar voren geschoven wordt en die naar believen te interpreteren zijn.
Émile Henry, een bourgeois verleden, een familie van gerevolteerden
“De opvoeders van de huidige generatie vergeten maar al te vaak één ding; het leven, met haar strijden en tegenslagen, met haar grote onrechtvaardigheden, zorgt er goed voor om, onbeschaamd, de ogen van de onwetenden te openen voor de realiteit.”
(Verklaring van Émile Henry tijdens zijn proces)
Walter Badier verbaast zich erover dat er geen enkele biografie over Émile Henry werd geschreven. Met zijn werk is dat een gedane zaak. Ter beschrijving, hij onderscheidt zich door voorbij te gaan aan de gangbare romaneske beschuldigingen – waanzin, verliefde wanhoop of mysticisme. Hij ontkent de politieke dimensie van het personage niet. Maar iets zit hem ondanks alles dwars: “ met zijn intellectuele kwaliteiten had hij de anarchistische zaak waarschijnlijk anders kunnen dienen”. Hij kan het niet laten om een niet minder gebruikelijk en gereduceerd beeld op te hangen: bourgeois, marginaal, terrorist… Hetzelfde liedje, dezelfde castrerende portretten die zo vaak gehoord werden in de rechtszalen of politiekantoren. Badier veinst telkens opnieuw de verbazing over het minste teken van revolte. “Een redacteur van Journal des Débats wijst zijn lezers er op 14 februari 1894 op dat hij niets kende dat zo vreemd en mysterieus is dan diegenen die, in de ziel van de jonge Henry, het ontluiken van zijn anarchistisch bewustzijn teweegbrachten”. Hoe is deze jonge bourgeois anarchist geworden?” vraagt de procureur zich af, en Badier met hem in koor. Alsof de wereld zoals die is niet op zich reeds alle redenen in zich draagt om te revolteren. Waarom gaan zoeken in de persoonlijke verhalen, in de familiale omgeving, de breuken, afwijkingen, misstappen? En als er echt moet gesnuffeld worden in zijn jeugd en familie zou de verrassing vanzelf verdwijnen. “ Bij die mensen is er een buitengewoon gevoel van revolte; ze komen van de oude Camisards, de vader was bij de Commune. Ze zijn anarchistischer dan de anarchie en royalistischer dan de koning onder de monarchie. Altijd in tegenstand en revolte.” (2) Émile Henry werd in 1872 in Spanje geboren, waar zijn vader, revolutionair uit 1848 en daarna ter-dood-veroordeelde communard, naar was uitgeweken. De vader, beeldhouwer onder het Tweede Keizerrijk, deed tamelijk goede zaken in de ontginning van goud-, zilver- en koolmijnen in Spanje en stierf eraan, vergiftigd door kwikdampen in 1882, twee jaar na de amnestie en zijn terugkeer naar Frankrijk. Zijn moeder redt het met de kinderen zo goed en kwaad als ze kan. Ze neemt een familiehuis over en richt er een bar in die bezocht wordt door grondwerkers. Émile blijft gratis naar school gaan als “pupil van de stad Parijs”. Daarna behaalt hij zijn baccalaureaatsexamen met behulp van beurzen en hulp van de rest van de familie en wordt toegelaten op de polytechnische school om er een briljante en erkende ingenieur te worden.
Niets te maken dus met het zwerversbestaan van Auguste Vaillant of het inbrekersleven van Ravachol, die beiden vaak op zwart zaad zaten. Maar Émile Henry kende de omstandigheden van de proletariërs en ontliep een mooi uitgestippelde bourgeoistoekomst. In 1889 weigert hij zich aan te melden bij het toelatingsexamen van de Polytechnische school, vooral uit anti-militaristische drijfveer. Hij kiest ervoor om het erop te wagen en te gaan werken met één van zijn neven. “Voor deze jongeman die ‘volledig nieuw in het leven’, was altijd in een beschermde omgeving had geleefd die zijn ontplooiing gunstig gezind was, zal de ontdekking van de sociale werkelijkheid een diepgaand gevoel van revolte uitlokken. Van een gevoelsmatige teleurstelling naar een desillusie over de maatschappij gaat de jonge Émile zich gaandeweg in de marge van het ‘traditionele’ sociale leven plaatsen.” Sommigen zijn minder kort van geheugen over lijden en woede dan anderen: de misdaden na de Commune, de verbanning of dood, de uitbuiting en vergiftiging maakten al deel uit van zijn korte leven…
“Jij die me kent, jij kan hen zeggen dat de misdadigers diegenen zijn die het leven onmogelijk maken voor elke mens met een hart, diegenen die een sociale orde ondersteunen waar iedereen afziet: zeg hen dat het niet diegenen zijn die door in deze maatschappij een rol te weigeren die hun waardigheid ontkent, zich aan de kant van het volk scharen, deel worden van het volk en zich volledig geven voor haar emancipatie.”
(Brief van Émile Henry aan zijn moeder, vanuit de Conciergerie, 19 februari 1894)
Voor die mensen blijft het moeilijkste te begrijpen waarom hij, weggelegd voor zo’n glorieuze en rustige carrière en eindelijk aangenomen voor een stabiele functie, voor de miserie en ontbering – “de marginaliteit” – kiest door zijn job op te geven en te weigeren militaire dienst – “een burgerdaad bij uitstek” – te doen. Voeg daar een psychologie van laag allooi aan toe – “moeilijke integratie in de maatschappij”, “hypergevoelig en idealistisch”, “bijna volledig verlies van houvast”, “situatie van anomie” en we zijn uitgepraat. “Met deze bijzondere psychologische aanleg, die natuurlijk een gunstig bodem is voor een engagement in een radicale beweging, vervoegt Émile Henry de libertairen.” Marginalisatie, sociale wanhoop, en we zijn terug bij hetzelfde oude liedje waar een leven dat we als “apart” willen voorstellen uitgelegd, beargumenteerd, omkaderd wordt. Terwijl het lijkt op dat van vele anderen.
Badier plaatst Émile Henry buiten de wereld, buiten het gewone, alsof hij enkel iets zou delen met andere anarchisten. Hij gebruikt dit stereotiep op grotere schaal voor de hele anarchistische beweging van de jaren 1880-1890: “isolement (…) sinds haar uitsluiting uit de Internationale in 1872”, “geïsoleerd, afgesloten van de rest van de samenleving”, “op zoek naar efficiënte actiemiddelen en meer nog naar een ware identiteit”. Zo legt hij opnieuw de overgang uit naar meer gewelddadige acties: “Eenmaal de hoop opgegeven om onder dezelfde vlag, die van de Internationale, de hele arbeidersklasse bijeen te brengen, wijdden de anarchisten zich aan opstandige en illegale acties ten koste van de arbeidersstrijd en de strijd om eisen”. Een sterk betwistbare visie aangezien de anarchisten in geen enkele andere tijd zoveel betrokken en nauw verbonden waren met een strijdbaar arbeidersmilieu waar ze vaak zelf uit voortkwamen en dat toen in kracht toenam. Sommigen gingen tegelijk en op gelijke basis zowel opstandige en illegale acties aan als de arbeidersstrijd waar de meesten hun eerste wapens smeedden. Dat terwijl de socialisten – de andere pijler van de destijdse revolutionaire beweging – zich gaandeweg oriënteerden naar het parlementarisme. Kortom, een individu of een “beweging” isoleren, indammen, is altijd de beste manier om strijden en revoltes van een bepaalde periode te minimaliseren.
Émile Henry volgens Badier: een bourgeois, een marginaal, een terrorist. Een figuur die, vandaag nog meer dan gisteren, onderscheidt, isoleert en afschrikt. Een term die de auteur om de haverklap gebruikt, zelfs in de titel, zonder ook maar te proberen om de vroegere en huidige betekenis van het woord en wat haar gebruik inhoudt te achterhalen. Nu is het “woord ‘terrorisme’, losgekoppeld van haar oorspronkelijke betekenis en uitsluitend gebruikt in het opzet van actief zwartmaken van andermans politiek geweld, het instrument bij uitstek geworden van een politioneel amalgaam “ (3). Haar overvloedig gebruik in het boek is dus bijzonder ergerlijk. Ook al blijft, in de tijd van Émile Henry en zijn trawanten, een terrorist iemand die terreur gebruikt om zijn doeleinden te bekomen. Maar het is uiteraard de bourgeoisie die geterroriseerd wordt. Een belangrijke nuance die de bourgeoisie, haar regering en haar pers proberen verhullen en doen vergeten. Om het beeld op te hangen van de anarchist, of de terrorist, lichtgeraakt, impulsief, neurotisch, bereid om alles te vernietigen en dus alles aan te vallen zonder enig onderscheid.
In het wilde weg…bourgeois slaan
“Ik heb aan de bourgeoisie willen tonen dat er voortaan geen volmaakte vreugdes meer zullen zijn, dat haar verwaande triomfen verstoord zullen worden, dat haar Gouden Kalf hevig zal beven op zijn voetstuk, tot de definitieve schok haar laag in slijk en bloed zal gooien. (…) En de onschuldige slachtoffers? (…) Het huis waar de kantoren van de Compagnie de Carmaux zich bevinden, was alleen door bourgeois bewoond. Er zouden dus geen onschuldige slachtoffers geweest zijn. De bourgeoisie in haar geheel leeft van de uitbuiting van ongelukkigen, ze moet dus als geheel boeten voor haar misdaden. (…) De goede bourgeois die, zonder een functie te bekleden toch de coupons innen van hun obligaties, die nietsdoend leven van de opbrengsten van het werk van de arbeiders, ook zij moeten hun bekomst krijgen met represailles.”
(Verklaring van Émile Henry tijdens zijn proces)
De daad van Émile Henry duidt een keerpunt aan in de propagandistische geestdrift van die jaren en de reden daarvoor is niet te zoeken in zijn verleden, zijn karakter of een “terroristisch” geworden daad. Door zijn doelwit en zijn uitlatingen slaat hij een bres waar zijn vijanden zich in storten, ook Badier. “Émile Henry nam als doelwit niet één of ander symbolisch personage van een instelling of een machthebber, maar het volk in haar totaliteit.” Lang voordat Henry gearresteerd werd, moest iedereen bang worden voor het anarchistische spook. “De regeringen behandelen de bevolking zoals sommige ouders hun kinderen behandelen, ze boezemen hen angst in met één of ander denkbeeldig monster om hen rustig te houden.” (4) Bij hem doen ze er nog een schepje bovenop : hij is bourgeois, intellectueel en hij valt eender wie aan. Hij wou “in het wilde weg in de menigte slaan” ongeacht de “onschuldige slachtoffers”. Badier gaat nog verder, Émile Henry zou het “bestaan van een sociaal antagonisme” ontkennen om “het geheel van de maatschappij zonder het minste onderscheid” aan te vallen. Een sociaal antagonisme dat verder snel vergeten wordt in het boek. En, na herlezing van de verklaringen van Henry tijdens zijn proces, blijkt nog maar eens dat het nochtans goed en wel ging om in het wilde weg in de menigte van bourgeois te slaan.
“«U minacht het menselijk leven». Neen, het leven van bourgeois” antwoordde hij aan zijn rechters. Het onderscheid kan licht en gemakkelijk lijken nu het klassenonderscheid steeds verwarder wordt. Dat was minder zo in een tijd waar de sociale oorlog volop aan de gang was, duidelijker verklaard was, met meer uitgesproken en fysieke antagonismes. Niet dat de uitbuiting en de overheersing vandaag niet meer zouden doden; maar wel op een meer verhulde en tegelijk amper verborgen manier. Aan het einde van de XIXe eeuw kon het leger schoten afvuren op de stakersmenigte en bijna een twintigtal doden veroorzaken. Elders doodden andere stakers een ingenieur door hem uit het raam te gooien. Badier herinnert eraan door de “diepgaande sociale en politieke malaise van die tijd” te onderlijnen of “het moeilijke leerproces van de democratie, het geloofwaardigheidsprobleem waar de Republiek onder leed, evenals de wanhoop en de berusting van een deel van de bevolking”…
De bourgeoisie die Henry aanvalt, met of zonder functie, met of zonder uniform, is verantwoordelijk voor de bloederige gebeurtenissen na de Commune of de moordende repressie van de laatste stakingen, zoals in Fourmies. Ze leeft in weelde terwijl vele anderen zich doodwerken en in ellende sterven. Ze viel anarchisten aan, alle anarchisten zonder onderscheid, door ze op te sluiten, te isoleren, te verbannen. Het simpele feit om enigszins aangeschoten “Leve de anarchie” te roepen bij het verlaten van een kroeg werd een daad met zware gevolgen. En dat terwijl het ministerie van Binnenlandse Zaken enkele maanden eerder veel moeite had om Fortuné Henry, de broer van Émile, achter de tralies te krijgen. Fortuné was toen op lezingentournee om Ravachol en dus “de ontploffingen, het recht op stelen, het recht op moordaanslagen” te verdedigen. De lijst van anarchisten onder toezicht werd aangedikt om de onmacht te verdoezelen niet alle individuele daden te kunnen verhinderen. Op 1 januari 1894, na de bom van Vaillant, voor die van Henry, voerde de politie 552 huiszoekingen uit over heel Frankrijk. 117 arrestaties volgden…hetzelfde in februari en daarna nog eens in juli. Het parlement stemt eveneens zeer snel de beruchte wetten tegen de anarchisten. Voor Émile Henry stelt de kwestie van de meer symbolische doelwitten zich zelfs niet meer, de bourgeosie in haar totaliteit moet dus aangevallen worden.
Wat hij ook mag verteld hebben, de versie van een weinig doelgerichte aanval blijft voortbestaan, een aanval zelfs tegen een zwakke massa kiezers. Het doelwit kon aanleiding geven voor dergelijke overwegingen: een muziekcafé stampvol bourgeois is het parlement niet, een bourgeoiswoning is geen commissariaat. Hijzelf waagde zich aan riskante uitlatingen over de werknemers die evenals de goede bourgeois hun deel in de represailles verdienden: “ al diegenen die tevreden zijn met de huidige orde, die de regeringsdaden applaudisseren en hun medeplichtigen worden, die werknemers van 300 en 500 F per maand, haten het volk nog meer dan de grootste bourgeois, die domme en zelfingenomen massa die zich altijd aan de kant van de sterkste schaart, doorsnee cliënteel van de Terminus en andere grote cafés.” En hij vult aan: “Daarom sloeg ik in het wilde weg zonder mijn slachtoffers te kiezen”. Aan zijn klassehaat voegde hij die van een inerte massa toe waarmee alles mogelijk zou zijn als ze de gewelddaden van de bourgeois zou weigeren. Haat ook voor diegenen die bereid waren hun broeders in miserie te verlinken voor niets, voor een beetje dankbaarheid van hun meester, een slavenbuiging. Zoals de opdiener die Ravachol aangaf of de werknemer die Henry hielp arresteren.
Achter de schermen van de publieke opinie
“Zelfs onder de arbeiders waarvoor ik gevochten heb, zien velen, verdwaasd door uw kranten, mij als vijand. Maar dat kan me niet veel schelen. Ik maak mij druk over niemands oordeel.”
(Verklaring van Émile Henry tijdens zijn proces)
Om de fanatieke versie te beklemtonen van een jonge terrorist die onschuldige slachtoffers maakt, interesseert Badier zich voor de perceptie van zijn daad. “Zijn terroristische daden daargelaten wijzigde Émile Henry hoe het grote publiek de anarchistische misdaden opvatte door in de ogen van die publieke opinie een echte fanatiekeling te lijken, daar waar zijn voorgangers voornamelijk gezien werden als wanhopigen, zelfs ‘slachtoffers van het sociale systeem’”. Het is misschien niet nodig om het tegendeel te gaan beweren: er waren beslist sceptici, woedenden, angstigen, strijdlustigen, bereidwilligen om de kranten te geloven. Maar zijn bronnen zijn een beetje beperkt: zelfs bij de officiële sociologen leeft een scepsis over de mogelijkheid van de pers om de mening van de brave mensen weer te geven, kan je nagaan! De anarchisten hadden deze kritiek al en zagen de pers als een instrument van de macht: “De bourgeois zelf waren er zich ongetwijfeld van bewust dat het geld dat de regeringen overvloedig besteedden om de anarchisten in de gaten te houden, te provoceren en de mond te snoeren niet volstond om de beweging tot stilstand te brengen omdat ze de officiële actie versterken door de publieke opinie voortdurend te proberen beïnvloeden met gesproken en geschreven woorden. Ik heb het al gezegd, de Pers is het instrument van deze tegenpropaganda, met laster als middel.” (5)
Andere getuigenissen verschaffen uiteenlopende elementen. Een kroegbaas uit Belleville vertelde bijvoorbeeld de interesse die zijn cliënten hadden voor de anarchisten. Henry wekte niet dezelfde onbetwistbare sympathie op als Vaillant. “Waarom tegen individuen die rustig in een publieke ruimte zitten?” Maar men hield er zich ook aan vast. “De bourgeois-maatschappij zou, met welke minachting!, het barbaarse oorlogsgeweld niet meer verwerpen dat tegen haar was aangevat, opgelaaid door een handvol weinig beschaafde arbeiders. (…) Wanneer hij voor het assisenhof verscheen werd zijn verhoor becommentarieërd, gewogen, het minste woord werd herhaald, met de vanzelfsprekende voldoening dat hij de overhand had over alles en iedereen.”(6) Moeilijk om te weerstaan aan het plezier om enkele hier en daar opgegraven reacties op de hardklinkende explosies van die jaren te vermelden. Ver van de veel meer geremde analyses die we later zullen kennen: “laatste koortsaanval van een kinderziekte” voor Jean Maitron of “episodische en steriliserende afwijking van het anarchisme” voor Daniel Guérin…In de voordien geciteerde kroeg werd gereageerd op de daad van Vaillant met een teleurstelling dat er niet meer gewonden waren gevallen in het “Aquarium” (parlement). Een flik berichtte over deze gehoorde uitlatingen na de explosie op de boulevard Magenta: “Ah! zei er één over de slachtoffers, nog enkele koeien minder. We hebben schoon genoeg van de flikken en de smerissen. De droom, mijn ouwe jongen, dat ze allemaal, tot de laatste, de revue zouden passeren. Dan zouden we pas eens de bloemetjes buitenzetten.” (7) Fortuné Henry, ontnuchterd door de arrestatie van Ravachol, reisde het land af en gaf lezingen voor zo’n 600 mensen: “Hij sprak enkel over bazen, bourgeois, kapitalisten, commissarissen etc opblazen, afmaken of doden. Snijd de buik open van 4 of 5 bazen en de anderen zullen hun rekening maken…We zullen hen door het raam gooien zoals Watrin [deze Britse ingenieur werd in 1885 door stakende mijnwerkers gedood]…We zullen hen dynamiteren…We moeten niet doordrammen, maar handelen etc” (8) Een campagne die “veel kwaad deed” volgens het ministerie van Justitie (9). Sommigen maakten van de gelegenheid gebruik om hun eigenaar of conciërge de stuipen op het lijf te jagen met dreigbrieven, waarvan meerdere duizenden verzameld werden in kartonnen dozen bij de politie. “En we zagen een eigenaar verlof geven aan de politiecommissaris die Ravachol had gearresteerd en daarom bedreigd werd met anarchistische represailles of nog een magistraat van Saint-Étienne die vluchtte om de handlangers van Ravachol niet te moeten veroordelen. Geïsoleerde gevallen, zeker, maar die een idee geven van de crisis…”(10) Het begon dus te dringen om een einde te maken aan deze kleine bloedige danspartijtjes. Alle gewoonlijke middelen werden dus op gang getrokken.
En de daad van Henry enkele weken na het populaire succes van die van Vaillant en de opgewekte verontwaardiging over zijn terechtstelling, zullen een ander opzet dienen. De grote pers speelde dus op verschillende fronten die hem nauwelijks gunstig waren: zijn “bourgeois verleden” en zijn “onschuldige slachtoffers”. Wat betreft de voeling van de “publieke opinie”, onnodig om verder te twisten met Badier. Volgens hem wekten deze twee aanslagen “onbegrip en vooral woede van de publieke opinie op. Het Franse volk, met haar leiders op de eerste rij, wou nog krachtiger strijden tegen het anarchisme.” Volgens hem lees je de publieke opinie uiteraard in de grote pers en het “Franse volk” volgt haar leiders blindelings…Wat er ook van moge zijn, de terechtstelling van Henry was beslist een tactische fout. Zelfs Maurice Barrès wijst erop, net zoals Clémenceau getroffen door het spektakel van de terechtstelling. “Wanneer de auto die me verwijderde van deze schandelijke scène ingehaald werd door de lijkwagen die pijlsnel naar Ivry raasde, zag ik de menigte de jongen groeten die ze nog had willen lynchen op het voetpad van de Terminus. De ochtend van de 21e heeft de revolte gediend en de maatschappij geschaden. De strijd tegen de ideeën wordt met psychologische middelen gevoerd, niet met de accessoires van M. Deibler” (11). Een tijd voordien ontplofte het restaurant Foyot. De dader bleef onbekend. Daarna stierf Pauwels met de bom die voor de Madeleinekerk was bestemd, “tempel van een schatrijke bourgeoisie”. Een doelwit dat dus beschouwd werd als beter gekozen, zou hij niet mee opgeblazen zijn met zijn creatie…Later stak Caserio Carnot dood. Een Proces van de Dertig, gehouden in juli van dat rumoerige jaar, en haar groffe rotstreek was nodig om het gedoe te bedaren…
Bij de “echte” anarchisten…
“Ik weet ook niet of er individuen zijn die zich anarchist noemen en zich haasten om alle solidariteit af te keuren met de propagandisten van de daad. Ze proberen een subtiel onderscheid aan te brengen tussen de theoretici en de terroristen. Te laf om zelf hun leven te riskeren, verwerpen ze diegenen die handelen. Maar de invloed die ze beweren te hebben op de revolutionaire beweging is gering.”
(Verklaring van Émile Henry tijdens zijn proces)
Émile Henry wist reeds enkele jaren dat hij voor zijn daden door verscheidene kameraden bekritiseerd werd. Hij had de conflicten meegemaakt die ontstaan waren met de beroemdheid van Ravachol. Samen met zijn broer hadden ze hem ondersteund met lezingen. Ze hadden de politie doen vrezen dat ze op de dag van zijn terechtstelling een lezing zouden geven in Montbrison. En naar aanleiding daarvan werden ze gearresteerd. Ook in de anarchistische pers had Émile zich gekant tegen de morele oordelen van anarchisten: “Moeten de toekomstige Ravachol’s, vooraleer de strijd aan te gaan, hun projecten onderwerpen aan de goedkeuring van de Malatesta’s verheven tot Groot Tribunaal, die over de gepastheid of ongepastheid van een daad zullen oordelen? (…) Wanneer iemand in de huidige samenleving een gerevolteerde wordt die bewust is van zijn daden – en dat was Ravachol – betekent dat dat hij conclusies trekt uit zijn leven, en de oorzaken van zijn lijden analyseert en hij alleen kan oordelen of hij gelijk of ongelijk heeft om haat te voelen, wild ‘of zelf wreed’ te zijn. (…) Ieder van ons heeft een speciale fysionomie en vermogens die hem onderscheiden van zijn strijdkameraden. (…) maar we kennen hen niet het recht toe om te zeggen: ‘Alleen onze propaganda is de juiste; buiten de onze, geen heil.’ Dat is een oude rest van autoritarisme dat we niet willen verdragen en we zullen onze zaak snel scheiden van die van bisschoppen of zij die dat willen worden.”(12)
En zoals te verwachten was, veroorzaakte zijn daad veel kritiek. Badier steunt op de kritiek van Élisée Reclus – “Alle aanslagen in het genre van die op de Terminus beschouwen de echte kameraden als misdaden” – of van Octave Mirbeau – “Een aartsvijand van de anarchie zou niet beter gereageerd hebben dan die Émile Henry” – om de negatieve reacties van de anarchisten zelf te illustreren. Daar ook zijn z’n bronnen een beetje beperkt. Mirbeau deed zo’n uitlatingen maar zijn artikel maakte menigeen in de anarchistische milieu’s razend. Andere schrijvers rond la Revue blanche verspreidden de “onbesuisde verklaring” van Émile Henry, die ze verre van “als een puur boosaardig wezen beschouwden” (13). Sommigen verheugden zich over deze kameraad en zijn daad of ondersteunden die simpelweg. En we moeten tenminste de veralgemeende wil erkennen om een kameraad in handen van justitie niet te vermorzelen met kritieken en veroordelingen.
Zelfs bij sommige socialisten vinden we eerder verbazingwekkende reacties terug. “We moeten bedenken dat, wanneer er geen ongelukkigen van honger zouden sterven, er ook geen anarchisten zouden zijn. Want het zijn alleen maar sterke en vastberaden wanhopigen, terwijl de anderen zwakke en onderdanige wanhopigen zijn; allen, in gelijke mate,, zijn producten en slachtoffers van de politieke, economische en sociale toestand.” Ze geven wel hun afstand aan met anarchisten en maken uiteraard van de gelegenheid gebruik om hun soep te verkopen: “Is er dan geen enkel middel om onze samenleving te beschermen tegen misdadige aanslagen van anarchisten? Die is er wel, een zeer simpele. Geef hoop aan de arbeidersklassen, de aanslagen zullen aanstonds stoppen. Geef het geloof aan de massa’s dat de regering en de kamers daadwerkelijk werken aan hun welvaart, geef hen de hoop dat hen een mooiere toekomst staat te wachten. (…) en er zullen geen anarchisten meer zijn.” Elkeen maakt van de gelegenheid gebruik om zijn tegenstand te bevestigen en andere actiemethodes voor te stellen.
Als concept brengt de propaganda van de daad diepgaande breuken teweeg in de anarchistische milieu’s. Niet zozeer rond de kwestie van de middelen, maar eerder wat “de anarchie” dan wel moest betekenen en wie waardig zou zijn om haar te vertegenwoordigen. Het onderscheid dat Émile Henry reeds onderstreepte tussen theoretici en diegenen die handelen werd opzienbarend geïllustreerd tijdens het Procès van de Dertig dat plaatsvond in juli 1894. Dertig beschuldigden van verschillende horizonten werden samengebracht in éénzelfde “criminele vereniging”, theoretici als Jean Grave, artiesten als Félix Fénéon, inbrekers als Ortiz. Driekwart van de beschuldigden werd vrijgesproken, de rest, inbrekers en bandieten, veroordeeld. En toppunt van ironie, dit Proces werd voorgesteld als een grote overwinning. Recht was gesproken? We zouden wel eens willen weten van Ortiz ervan dacht.
“Dat oordeel van gezond verstand droeg bij tot de bedaring maar was toch niet de doorslaggevende oorzaak voor het einde van de aanslagen. Dat was de veroordeling, door anarchisten zelf, van de ‘individuele dynamiet’, een veroordeling die geuit werd nog voordat de eerste bommen van Ravachol ontploft waren.” (14) In realiteit, zelfs diegenen die de bovenhand hadden in de redevoeringen, de theoretici, Grave, Kropotkin, Recus om enkel hen te citeren, kwamen terug op de woorden die ze tien jaar voordien uitgesproken hadden ten voordele van het illegalisme en het gebruik van chemie voor de sociale strijd, om aan de anarchie nieuwe vleugels te geven. Van de propaganda van de daad hielden ze voortaan alleen het meest flauwe over de voornamelijk geschreven propaganda die al diegenen moest wakkerschudden die het bewustzijn ontbraken om massaal de vijand aan te vallen. Van de feiten bleef niets over. Het waren nochtans de feiten die de anarchistische ideeën populair maakten…”De anarchistische aanslagen deden meer voor de propaganda dan twintig jaren van brochures van Reclus en Kropotkin. [Félix Fénéon] toont de logica, die hem het meest anarchistisch lijkt, van verscheidene aanslagen die met Gallo de Beurs aanvallen, met Ravachol de magistratuur en het leger (kaserne Lobeau), met Vaillant de afgevaardigden, met Henry de kiezers, misschien schuldiger dan de verkozenen, aangezien dezen door hen verplicht worden om het beroep van afgevaardigden uit te oefenen.” (15)
Wat op dit moment speelt, gaat verder dan de persoonlijkheid van Henry of zijn daad, het is de toename van een vaagheid rond de klassenoorlog die anarchisten voeren, een zeer goed in scène gezette vaagheid, zoals altijd door diegenen die duidelijk weten aan welke kant ze zich bevinden. Het is ook de aanvaarde breuk tussen diegenen die een redelijk, welmolijnd bewegingsanarchisme loven en die zichzelf de missie toeschrijven om dit nieuw –isme uit te leggen, te beschrijven en de massa’s ervan bewust te maken; en diegenen die zich in de actie storten, zich niet neerleggen bij de grenzen van de legaliteit en zoals vele anderen hun conditie weigeren.
Wat de propaganda van de daad betreft
“ En, zoals de sympathie van de menigte – onweerlegbaar – uitgaat naar de vijanden van de maatschappijen die hen gebukt doen gaan onder het ondraagbare juk van de Rijkdom, voelen de arbeiders die ontredderd zijn door hun ellende zich aangetrokken tot anarchisten. Ze staan misschien wel volledig onverschillig tegenover de doctrine’s en de theorieën, en die in een samenloop van verbittering, ellende, sombere wanhoop, een anarchisme creeëren dat net zo verschrikkelijk is voor de leidinggevende klassen als de propaganda van de daad van de militanten: het anarchisme van het gevoel.”
(Henry Leyret, 1895)
Ten slotte kan men een kritische mening aannemen ten opzichte van deze daden, maar dan wel door te weigeren de uitlatingen van de pers, politie of justitie van die tijd te herhalen. Het individueel martelaarskantje – dat tamelijk breed ontroerd – komt te vaak weer naar boven om niet een beetje bekritiseerd te worden. Nochtans zag niet iedereen zich zo, zelfs als enkelen op dit aspect inspeelden, en vele schrijvers er hun brood mee verdienden. Een ander, meer ergerlijk aspect is het uitgedrukte idee om de massa’s wakker te schudden of te leiden door voorbeeldsdaden. De propaganda van de daad lijkt meer afdoend als wil om in het dagelijkse leven, door iedereen, datgene waarnaar je streeft in daden om te zetten. Het is ook een bespiegeling op daden van diffuse en gedeelde revolte. Hetgeen vermijdt één bepaalde praktijk – zoals de marmite à renversement of de dynamiet – op de voorgrond te schuiven of vast te blijven steken in louter theoretische stellingnames. Het naar voren schuiven van de ontploffing verbergt soms het collectieve project van een nieuwe samenleving.
Want de propaganda van de daad waren niet alleen die enkele bommen van de jaren 1890, door de pers spectaculair en uitzonderlijk gemaakt. “Het is belangrijk om zich niet te laten verdoven door de ontploffingen: ze maken er enkel deel van uit, het minste ten opzichte van alle daden van revolte, individueel of collectief, van oplichting tot bommen, van Watrinage tot individuele onteigening.” (16) De propaganda van de daad omsluit een hele waaier van daden, van pamfletten tot inbraken, van gewelddadige uiteenzettingen tot brandstichtingen en valsmunterij. Voor enkelen was er simpelweg de wil om te leven zoals ze wilden door de aanhangers van de gevestigde orde aan te vallen. Ze beperkte zich dus niet tot enkele bommen en nog minder tot enkele Parijse bommen. In de Ardennen in de jaren 1880 lieten uiteenlopende daden ook hun sporen na: 1884, brandstichting bij een grootgrondbezitter; 1887, dynamiet door het raam van een industrieel; 1888, stakende leigroeve-arbeiders dragen de zwarte vlag; tumult en opstootjes tijdens verkiezingsbijeenkomsten, in de zalen van dienstplichtigen, tegeb de politie. En het jaar 1891 is bijzonder woelig: stakingen, bosbranden (drie gelijktijdige brandstichtingen in de nacht voor 1 mei), ontploffingen in twee politiekantoren en teruggevonden explosieven op de vensterbank van het huis van een industrieel, alleen al in deze regio. De propaganda van de daad werd dus herleid tot haar meest enkelvoudige uitdrukking: enkele daden, op enkele plaatsen alleen en in een beperkte periode, terwijl het veel meer was dan dat.
Ze behoorde ook niet enkel toe aan anarchistische groepen die onderling zouden georganiseerd en gecoördineerd zijn. Veel daden van anarchisten waren eenvoudigweg geïnspireerd op daden die reeds in de arbeidersmilieu’s uitdrukking vonden. Daarentegen noemden sommigen zich in navolging van bepaalde daden anarchistisch zonder zelf de aanhangers van een groep of een idee, in persoon of in geschreven woorden, te hebben ontmoet. Sommigen maakten die keuze alleen, zoals Clément Duval in 1886 (17) of Léon Léauthier in 1894. Wat de kracht uitmaakt van bepaalde momenten, en van de anarchie van die jaren is een ontmoeting tussen een idee, een radicaal discours en reeds bestaande praktijken. Het geluid van de bommen doet de nabijheid vergeten van openlijke anarchisten met vagebonden, dieven, valsmunters, aborteuses. Een gemeenschappelijke conditie van uitbuiting waar velen aan willen ontsnappen. Vereniging van arbeiders of van misdadigers. Een zeker aantal proletariërs herkennen zich in deze verschillende benaderingswijzen om te ontsnappen aan hun conditie en blijven zich organiseren en strijden tegen de uitbuiters. Daarom bestaat er dus niet één “beweging” maar een veelheid aan mensen die zich de anarchie toeëigenen. Een veelheid die wordt aangepakt met het Proces van de Dertig en uitmondt in een scheiding tussen de schrijvers en de theoretici enerzijds en de boeven van de anarchie anderzijds.
Die breuken werden met de tijd bekrachtigd. De aanhangers van een orthodox en rechtzinnig anarchisme hebben de bovenhand gekregen. En het blijft netelig om te praten over de propaganda van de daad en van dat anarchistische eeuweinde. We horen in echo altijd haar veroordeling van het geweld, van de doden en de gewonden. Het staat beter om te praten over syndicalisme (met als echo: goed, zeer goed, constructief, glorieus verleden, gouden eeuw van het anarchisme…). Dat heeft alleszins het voordeel om niemand meer af te schrikken. Nochtans heeft de propaganda van de daad, in al haar facetten, een zeker succes behaald en dat moet gezegd worden. Ze was zelfs internationaal. En diegenen die haar verdedigen hebben misschien verloren omdat ze zich hebben teruggetrokken.
Rose Caubet
Noten
1 Walter Badier, Émile Henry, de la propagande par le fait au terrorisme anarchiste, Les éditions libertaires, 2007. Alle citaten die volgen zonder bronvermelding zijn uit dit boek afkomstig.
2 Getuigenis tijdens het proces van Émile Henry van een aangetrouwd familielid, graaf Ogier d’Yvry, geciteerd door Jean Maitron, Ravachol et les anarchistes, Paris, Gallimard, 1992, p. 99
3 Léon de Mattis, « État et terrorisme », Indymedia Paris, 18 april 2008
4 Jacques Mesnil, Le Mouvement anarchiste, Bruxelles, Bibliothèque des Temps Nouveaux, n° 9, 1897, p. 48
5 Jacques Mesnil, Le Mouvement anarchiste, op. cit., p. 55
6 Henry Leyret, En plein faubourg. Notations d’un mastroquet sur les moeurs ouvrières (1895), Les Nuits Rouges, 2000, p. 160-161
7 Ernest Raynaud, geciteerd door André Salmon, La Terreur noire, Paris, Union Générale d’Éditions, 10/18, 1973, T.I, p. 255
8 Rapport van de prefectuur van Aisne aan de Minister van Binnenlandse Zaken, Laon, 8 augustus 1892, Archives Nationales, F7 15968 dossier van Fortuné Henry
9 Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan het Ministerie van Justitie, Paris, 10 november, AN, F7 15968
10 Jean Maitron, Ravachol et les anarchistes, op. cit., p. 13
11 Maurice Barrès, geciteerd door Jean Maitron, Ravachol et les anarchistes, op. cit., p. 117 Deibler was de beul die de guillotine hanteerde. Hij executeerde verscheidene anarchisten van Ravachol tot leden van de Bandits Tragiques.
12 Émile Henry, L’En Dehors, n° 69, 28 augustus 1892
13 Jean-Pierre Lecercle, Littérature, Anarchies, Paris, Place d’armes, mei 2007, p. 61
14 Jean Maitron, Ravachol et les anarchistes, op. cit., p. 14
15 Félix Fénéon in discussie met Paul Signac geciteerd door Caroline Granier, « Nous sommes des briseurs de formules » : Les écrivains anarchistes en France à la fin du dix-neuvième siècle, Thèse, Paris-VIII, 2003, vol. II
16 J.-P. Lecercle, Littérature, Anarchies, op. cit., p. 161
17 Duval werd beschuldigd van inbraken, plundering van een bourgeois herenhuis en poging tot moordaanslag op een agent tijdens zijn arrestatie. Hij eigende zich vervolgens het anarchistisch ideaal toe.