De as van de legendes

Afrekenen met de verheerlijking van het illegalisme

Er was eens een tijd van helden. Een verleden tijd, een tijd die voorbij is, waarin de volksverbeelding kleine en grotere daden van enkele rebelse individuen ter hand nam om er fabels en legenden van te spinnen. Verhalen die een leven illustreerden dat samengesteld werd uit machtsmisbruik en uitbuiting, waarin de kleine David op z’n eentje in opstand kwam tegen Goliath de reus door hem uit te dagen met een «eenvoudige» slinger.

Bijna overal ter wereld hebben de bandietenavonturen van «één tegen allen en alles» de harten en de dromen beroerd van generaties van onteigenden: meer dan rolmodellen, waren ze een stiekeme droom - en op een genante manier, doorheen het vervormde en spectaculaire beeld van de held - de bevestiging van wat men niet was, van zijn eigen lafheid, zijn eigen overgave.
Maar de tijd waarover we het hebben ligt nu ver van ons af; een tijd waarin de held, die misschien niet zo puur en onbevlekt was als de volksverbeelding hem beschreef, nog iets «begrijpelijks» was; een voorbeeld van revolte, een keuze die voor enkelen navolging verdiende, ook al bleef ze voor velen niet meer dan een voorwerp van aanschouwing.
Wat de verbeelding, de creatie van de mythe, verbond met de rebelse daad op zich was niet zozeer de overschrijding van de sociale regel of de staatswet, maar eerder het begrip voor een gedragscode die gebaseerd was op gedeelde modellen. De kwestie van de eer en de moraal - doordrongen van een stevige dosis christianisme - was de ring die tot enkele tientallen jaren geleden de vastberaden keuze voor de illegaliteit verbond met de ridderlijke mythe. In de gemeenschappelijke verbeelding en vooral onder de armere klassen werden de bandiet en de doodslag - ofte, de realiteit - vaak uitgezuiverd door het romantische beeld: de doorborende lans en het spuitende bloed maakten plaats voor het witte paard en het gouden harnas.
In deze visie en zelfs als dat bepaalde mensen niet bevalt, bestaat er in historisch opzicht een complementariteit tussen wat het banditisme was en het relatief recentere malavita [«het slechte leven»: de sociale delinquentie van een hoog niveau in de volkswijken] en wat de maffia zijn. Ook al kenden deze vormen van illegalisme duidelijk verschillende bestemmingen naargelang hun geschiedenis en de gebeurtenissen die zich erin afspeelden; wat hen tot elkaar bracht, was precies dit beeld van de ridder dat ze opriepen bij hun toeschouwers.
Het is geen toeval dat de historische maffia (de Sicilliaanse maffia, ‘ndrangheta calabraise en de napolitaanse camorra) in hun eedaflegging het beeld staande houden van de drie ridders die in Zuid-Italië aan land gingen om er de drie organisaties te stichten. Van de mythe tot de realiteit is er een verband: hoewel de drie ridders nooit bestaan hebben, ontstonden de maffieuze verenigingen uit de katholieke adel uit het zuiden. Wat de vroegere edellieden in het leven probeerden te roepen door deze geheime genootschappen op te richten, is niet zo verschillend van de praktijken van de verschillende vrijmetselaarsloges van katholieke strekking in heel Europa: het idee was eenvoudigweg om elkaar wederzijds te helpen en zich rond gemeenschappelijke traditionele - familiale en sociale - waarden en sociaal verspreide concepten als eer, eed en «respect» voor de patriarchale hiërarchieën te scharen. Met name tijdens de eenmaking van Italië, die in het zuiden een duidelijke en dramatische verslechtering van de overlevingsomstandigheden betekende voor de boeren en een verlies van macht voor de edellieden en de lokale bezitters; met name in die tijd is het moraliserende en regulariserende werk van de «maffieuse families», die de boeren te hulp kwamen met liefdadigheid en conflictbemiddeling (in verband met eigendom, terreinafbakeningen, schulden, huwelijken) bepalend geweest voor het ontstaan van de riddermythe, of nog: maffieuse rijken die de armen te hulp kwamen en alles wat daarop volgde.
Om enkele voorbeelden te geven; zelfs de begrippen omertà en faida, die zo in trek zijn in de faits divers, hadden in die tijd een duidelijk andere betekenis. De faida betekende niet een gewapende «afrekening» tussen families, maar het was een ongeschreven wet die, onder het toeziend oog van een voorname oude - in de regel een notabele van de gemeenschap -, de conflicten tussen dorpsleden bemiddelde. Het grootste deel van de faida eindigde niet in een slagveld, maar in een huwelijk of een contractuele schadeloosstelling. Hetzelfde geldt voor de omertà, die niets van doen had met verplichting of niet-collaboratie, maar die eerder een gedragsmodel aangaf dat overeenkwam met de gedeelde morele principes: de nederigheid en het respect. Op basis hiervan wordt het duidelijk dat de vestiging van de maffia in Italië niet berustte op een banale machtsverhouding, maar op een onophoudelijke mix van christelijke waarden en clanregels die zo oud zijn als de straat. Een tragische eenheid waarin - met het verloop van de tijd en het nodige bloedvergieten - het «respect» plaatsruimde voor de kniebuiging om, vandaag, vooral te triomferen als terreur.
Samengevat: de maffia is nooit uitsluitend de machtsvastberadenheid van enkelen over velen geweest, maar eerder een wijdverspreide sociale verhouding (op politieke, economische en morele bases), waaraan alle sociale lagen van de gemeenschappen zelf participeerden. De verspreide medeplichtigheid en de collaboratie van grote delen van de bevolking met de maffieuse «instituties» die we vandaag voor ogen hebben, is dus iets veel diepgaanders en aangrijpenders dan de idee van de zuivere chantage, waarin de media ons zouden willen doen geloven.
Zonder twijfel is datgene dat de individuen doorheen deze «gedeelde waarden» verenigde in de vorige eeuw veranderd, of juister: de waarden uit het verleden zijn vervangen door andere, die meer in overeenkomst zijn met de economische moderniteit en de huidige machtsverhoudingen: de klassieke mythe van de ridder, van de eer, van de «peetvader» is geëvolueerd tot een mythe van het geweld, tot de idee van controle over het territorium, in de cultus van accumulatie van wapens en geld. En dat is een nieuw model; niet zozeer omdat de vroegere maffiosi er vrij van waren, maar eerder omdat het prominent aanwezig is en er totaal geen katholiek getinte rechtvaardiging voor is. Op uitdagende wijze zouden we kunnen zeggen: een model dat veel meer Amerikaans is. Kortom: een jonge maffia, die door haar eigen mythe te creëren, het etaleren van haar almacht door middel van het vergulde harnas en het witte paard; door middel van het «respect» voor de familie en de eer, inwisselde voor iets anders. De jongeling van een paranza (1) wenst geen «dappere ridder» of «machtige grondeigenaar» te zijn; hij staat er niet op gerespecteerd te worden, maar droomt er eerder van chef te zijn van een gevreesde bende: bedolven onder de dollars en gewapend, aan boord van een glitterwagen, in het gezelschap van jonge, halfnaakte meisjes. Tragisch genoeg zijn de mythes van het «jonge maffialid» niet zo verschillend van de mythes van vele woedende jongeren uit de buitenwijken van de grote metropolen: beiden zijn ze zonen van de moderne tijd. Op korte tijd heeft deze culturele opvatting zich ontwikkeld tot een «diffuus nihilisme» waarin, zowel voor de maffioos als voor zijn mededingers en bewonderaars, het leven geen enkele waarde meer heeft: noch het zijne, noch dat van anderen. Wat van tel is, is gevreesd te worden; de anderen te zien neerkijken als je langskomt; de goesting voor onbeperkte (menselijke en materiële) koopwaren voelen. En het doet er weinig toe welke prijs daarvoor betaald moet worden.

Om de huidige situatie te begrijpen - en in de mate van het mogelijke bij te dragen aan de ontmanteling van bepaalde mythes uit het verleden en het heden - loont het de moeite om een stap terug te zetten. Het is in hun ontstaan en vooral in de ontwikkeling van de maffia, dat de parallel met wat het banditisme geweest is duidelijk aan het licht komt. Wat niet wil zeggen dat ze één en hetzelfde zouden geweest zijn; dat is enkel al op het niveau van de (oorspronkelijke) sociale klasse van de maffiosi in vergelijking met die van de bandieten al vanzelfsprekend, wat maakt dat ze niet anders kunnen dan diepgaand verschillend te zijn in hun strategie en hun praktijk. Wat hen nader tot elkaar brengt - of tot elkaar bracht - is precies de diffuse «morele medeplichtigheid» van de bevolking.
Voor de bandiet waren de vlucht, het onderduiken, het illegalisme bijna altijd opgelegde keuzes: er zijn honderden verhalen van mensen die vluchtten voor de soldaten of de politie voor misdaden in verband met erekwesties. De bandiet werd niet beschermd en bewonderd omdat hij de eigendom als dusdanig aanviel, maar voor zijn waarde, voor de gedeelde daad, die hem tot de clandestiniteit dwong. De minnaar van een vrouw doden, een machtsmisbruik wreken dat door een familielid ondergaan werd, een belediging of een lastering met bloed wreken… het zijn maar enkele voorbeelden.
Net zoals voor de oude maffioso was het het algemene delen, vooral dan onder de boeren, van de oorspronkelijke daad dat erin slaagde de bandiet in een held om te vormen, veeleer dan wat hij vervolgens deed.
Om zich een idee te vormen van wat een legende gebaseerd op eer en moed juist is, volstaat het om vast te stellen hoezeer tot op vandaag, zestig jaar later, de figuur van de Siciliaanse bandiet Salvatore Giuliano positief gewaardeerd wordt. Het was een man van eer, een christen, een moedig individu dat de Italiaanse staat (die gezien werd als een vreemde macht) gewapend tegemoet trad. In het ontstaan en de voortzetting van de mythe doet het er weinig toe dat Giuliano eerst betrokken was bij de Amerikaanse diensten en vervolgens bij de maffia, om ten slotte de gewapende arm te worden van de anti-socialistische reactie, die op een georchestreerde en inwisselbare manier gemanoeuvreerd werd door de latifundistische families en door de Italiaanse minister van binnenlandse zaken Scelba.
Tot op vandaag is deze bandiet een legende in de volksverbeelding. Tot op het punt dat zelfs bepaalde kameraden - met de breedsprakerigheid van politiekers - erin slagen hem aan te halen en daarbij doen alsof ze de grond van de zaak vergeten: Giuliano was een man van de reactie, een man die onderworpen was aan de macht, een man die niet geaarzeld heeft om - misschien met de hulp van Valerio Junio Borghese (2) - met de mitraillette en granaten te schieten op boeren, die tijdens een 1 meifeest in strijd waren om grond terug te winnen.

Het is precies de legende die zowel de bandiet als de mafioso altijd vergezeld heeft en die veel bestaande sociale verhoudingen bepaalt, die, ten slotte, dringend in vraag gesteld moeten worden. Omdat we tot op vandaag, zelfs nu de tijd van de bandieten en de boeren achter ons ligt, de prijs betalen voor deze mentaliteit, deze geschiedenis en, waarom niet, voor deze politiek. Zonder veel verder te zoeken, volstaat het te zien hoe dezelfde onkritische en moralistische mentaliteit als die van de boeren uit het verleden de kop op steekt in het wereldje van de zogenaamd antagonistische publicaties, in de interne debatten van brede, min of meer subversieve stromingen en in het perspectief van veel kameraden.
Natuurlijk op verschillende bases en zeker met verschillende modellen.
Het is niet langer de eer, de patriarchale cultuur of de christelijke waarde die maken dat de wijdverspreide onmacht en frustratie hun toevlucht vindt in de mythe van het illegalisme, maar iets dat natuurlijk veel recenter en, zoals we zullen zien, meer in overeenkomst is met de huidige tijd.
De nieuwe modellen, de nieuwe mythes, waarop het bijna voyeuristische fantasme van de moderne rebellen wortel schiet, zijn de gewapende groepen van overvallers uit de jaren ‘70; het Sardinische banditisme dat tussen onafhankelijkheid en rebellisme pendelde en gebaseerd was op moorden en inbeslagnemingen te paard; het is de «criminele eenzaat» en de verharde smokkelaar. Kortom, men werpt Mesrine, Vallanzasca (3) en Mesina (4) en de hele ondergrondse, georganiseerde malavita van enkele decennia terug, in één en dezelfde ketel.
Niet dat een dergelijke hutsepot meer schandaal zou moeten opwekken dan dat. Het is eerder normaal dat men in een tijd als de onze, waarin elk revolutionair perspectief en tegelijkertijd het vermogen om te dromen van een andere samenleving overleden lijkt, van alle kanten de oude fantasmen van eenzame helden en sociale rebellen opdiept. Niets vreemds aan; het is eenvoudigweg de triomf van de overgave: we kunnen geen revolutie meer maken; we geloven er niet meer in, waartoe dienen dan de revolutionaire ideeën en perspectieven of de ervaringen van kameraden uit het verleden? Nergens toe, het is dus beter -voor diegenen die de malavita verheerlijken - om zich toe te vertrouwen aan het sociale rebellisme, het te bewonderen, het te aanschouwen: dat dient misschien ook nergens toe, maar het geeft ten minste de troost om bij volmacht een ander leven te leven, een beetje zoals de boeren uit het verleden deden, maar dan op een misvormde manier.
Met de triomf van de overgave die zich verkleedt als revolte, wordt elke reële ervaring ontkend en, in het beste geval, eenvoudigweg vergeten. Het mentale beeld van de zoevende kogels, de sneuvelende flikken en de beroofde banken, doet vergeten dat de held in kwestie geen revolutionaire wensen, noch een verlangen tot verandering koesterde. De helden vielen de eigendom aan, maar dan vanuit het verlangen naar meer en in sommige gevallen gewoon voor de adrenaline. Veel van deze «modellen» ontvoerden mensen, leefden in de cultus van viriliteit en kracht, geloofden in de media en bewonderden de koopwaar, verhandelden in sommige gevallen drugs en schuwden geen prostituées. Zeker, wanneer je rondom je kijkt, zou je hen bijna beklagen: er was een ethiek aanwezig, de zin voor eer (in de mate dat die aangenomen werd) was ten minste begrijpelijk, de zin voor onverzoenlijkheid tegenover de autoriteit (ten minste tegenover de meest evidente autoriteit) was duidelijk en de weigering van de industriële arbeid en de bijhorende veroordeling tot een «leven als proletariër» vormde voor sommigen een startbasis.
Ondanks de snelle veranderingen die de vorige eeuw gekend heeft en die beetje bij beetje de verhoudingen tussen, en de keuzes van individuen wijzigde, tot en met in het milieu van de «buiten-wettelijkheid», vinden we tijdens de laatste decennia opnieuw dezelfde gedeelde waarden, dezelfde morele redenen terug die de malavitoso verbonden met zijn oorspronkelijke gemeenschap, deze proletaire basis, die dit bijzondere type van taal en woede bewonderde en verstond. Een begrip dat misschien niet altijd even lucide was, met gevariëerde waarderingen, die verbonden waren met precieze posities, maar een begrip dat in de grond vereend werd door een gevoel van afkomst uit eenzelfde klasse-omstandigheid, door eenzelfde «ondraaglijkheid».
Met de verdwijning van de oude productieve modellen, de ontmanteling van de grote industrie, kortom, met het verlaten van het fordistische model, kunnen we stellen dat de Europese arbeidersklasse eveneens verdween. Dat wat het kapitalisme geschapen had in termen van gemeenschap (hoe fictief ook) met de industriële revolutie is tussen de jaren 70 en 80 met de grond gelijk gemaakt. Tussen de 18e en de 19e eeuw werden miljoenen mensen onttrokken aan de landelijke gemeenschappen om vervolgens samengebracht te worden in de rand van de grote stedelijke centra; het waren de nieuwe uit te buiten slaven voor het goede functioneren van de kersverse grote industrie. Deze mannen en vrouwen, deze wezen van de oude wereld van de landbouw, vonden zich plots omringd door duizenden onbekenden, ieder de vrucht van een ander verhaal en een andere plaats. Een nieuw «menselijk agglomeraat» dat in het leven geroepen werd door de eisen van de economie, met nieuwe en precieze gemeenschapskenmerken. Iedereen leefde naast elkaar: in dezelfde slaapwijk, in dezelfde fabriek, in dezelfde straten. Kortom: iedereen beleefde dezelfde ellende, onderging dezelfde uitbuiting, had dezelfde baas: de vijand was duidelijk, gemeenschappelijk en goed identificeerbaar.
Het is uit deze omstandigheden, noodzakelijkerwijs en paradoxaal genoeg gecreëerd door de bazen, dat de proletaire strijden ontstaan zijn, die 30-40 jaar geleden ontvlamden in verschillende Europese landen.
De samenkomst van verschillen in eenzelfde klassenconditie had de sociale oorlog ontketend en die oorlog moest een halt toegeroepen worden. Dezelfde economische en productieve logica die ondermijnd was door jaren van stakingen, blokkades en sabotages moest op een of andere manier een oplossing vinden, des te meer omdat de «economische boom» reeds de staart van het spook onthulde dat we vandaag in alle duidelijkheid zien: de invasie van de koopwaar en de verzadiging van de markt.
De technologie is de kapitalisten te hulp geschoten. Door de ontwikkeling van nieuwe en innoverende middelen, en vooral de informatica, heeft de industrie zich ontwikkeld en omgevormd aan een verbazingwekkend ritme. De mogelijkheid om de snelheid van transport, communicatie en productie op te drijven heeft de verspreiding mogelijk gemaakt van fabrieken over de hele planeet. We zijn niet langer geconfronteerd met de «grote industrie» en zijn machtige patron, maar met honderden fabrieken, die onderling gecoördineerd en beheerd worden door schijnbaar schimmige zakenlobbies.
Met de industriële herstructurering verdween onvermijdelijk de mogelijkheid van de «proletarische ontmoeting», de gemeenschap die berustte op de concentratie van mensen in de grote fabrieken. Met het proletariaat verdween alles dat het gevoel ergens deel van uit te maken bepaald had en dat het illegalisme voor iedereen begrijpelijk maakte: ongeacht of er revolutionaire wensen mee gepaard gingen of het slechts verbonden was met een eenvoudige sociale rebellie.
Wat de laatste decennia overheerst heeft en de vestiging van de overgave mogelijk gemaakt heeft, is de vervreemding. Een diffuus gevoel van eenzaamheid, waarin eenieder «de eindjes aan elkaar probeert te knopen», zonder dromen, zonder ook maar de minste mogelijkheid tot werkelijke verandering te ontwaren. Een wereld waarin de mensen elke dag ondergaan, maar waarin ze zich niet langer in de sociale werkelijkheid bevinden, omdat ze niet in staat zijn om een nieuwe, gemeenschappelijke taal op te bouwen.
We kunnen niet met zekerheid zeggen dat de vooruitgang van het kapitalisme haar eigen voltooiing bereikt heeft, maar wel dat de dialectiek tussen de klassen dood is, zélfs als de klassentegenstelling goed en wel in leven blijft. Wat we zien bewegen met buitenmatig geweld, is een «schip met een gebroken roer», dat recht op de rotsen afstevent. De bemanning kijkt toe en maakt zich druk, maar begrijpt het niet, weet niet hoe het roer te herstellen, probeert de koers niet te wijzigen, heeft geen verwachting. Rondom en op het schip heerst de leegte. De leegte van de geest en het hart, de leegte «van de hypotheses en de hoop».
Het is deze leegte die we in rekening moeten brengen. En vanuit deze leegte zouden we moeten vertrekken om opnieuw een revolutionaire hypothese op te bouwen. We zouden het vermogen moeten hebben om toe te geven dat wij - jawel, ook wij - de weeskinderen zijn van alles. En het opvissen van legendes uit het verleden zal ons zeker niet in staat stellen om een nieuwe mogelijkheid uit te vinden: de voornaamste noodzaak is die van het afrekenen met elk soort obstakel dat probeert op te vullen wat niet is, niet uit liefde voor de geschiedenis, maar eerder om een reële kritiek op te bouwen tegen en in het heden. Want, als de mythe al schadelijk is in de voorstelling van de moderne overgave en het windscherm wordt waarachter de revolutionaire wapens opgeborgen worden, wordt ze nog schadelijker wanneer we haar proberen toepassen op de huidige sociale omstandigheden, op de allesverterende vervreemding.
Proberen om de lacunes die aanwezig zijn in de kritiek, in de praktijk en in de revolutionaire wil op te vullen, door ervaringen aan de malavita (of erger nog, de maffia) uit het verleden te ontlenen, om ze vervolgens toe te passen in het heden, zal ons niet helpen om een toonbare invalshoek te verlenen aan de wijdverspreide toestand van sociaal rebellisme en zijn karaktertrekken. Het zal ons evenmin van dienst zijn om voor een ogenblik de illusie te koesteren dat we toch niet zo alleen zijn in onze openlijke vijandschap, door alle weerspannigen die de wetten overtreden te zien als medeplichtigen.

Het spijt me, maar de vraag is niet in welke mate men woedend, arm, of ongelukkig is, welke en hoeveel misdaden men heeft begaan, maar eerder de kwaliteit van de daden en hun waarom. Het illegalisme, als mythe én als praktijk, verschilt helemaal in niets van het legalisme. De woede van iemand die vervreemd is, zal de samenleving niet méér veranderen dan iemand die zich overgegeven heeft. Het lijkt iets banaals, maar datgene dat de daad bepaalt, zou een perspectief moeten zijn: een keuze, een overweging, een overlapping tussen de middelen en de doelen, die - ten minste voor diegenen die nog naar de vrijheid streven - ontsnapt aan morele en juridische overwegingen.
De vraag is waarom men revolteert, niet de revolte op zich. De barbarij die ons omringt, heeft geen uitstaans met de hypothese van de «komst van de kosakken», waarbij de nieuwe wereld zou kunnen opbloeien vanuit een bewustwording van het conflict, of vanuit de deterministische schepping van een harmonie en een wederkerigheid die geboren wordt uit de wanorde. Wat ons omringt, is de burgeroorlog, met haar lading haat, geweld en onredelijkheid. Het spookbeeld dat de huidige woede ons laat zien, is dat van een slachting tussen armen, het etnische en ideologische (religieuze en politieke) slachthuis: het is de aloude reactionaire onzin, die in nieuwe kleren gestoken werd en bekrachtigd werd door de vooruitgang, de moderniteit, de oprukkende vervreemding, de leegte.
Het dient nergens toe om Mesrine of de «batterij» (5) uit de jaren 70 nieuw leven in te blazen om onze betekenis te geven aan de huidige sociale confrontatie. Er was niets revolutionairs aan het rebellisme van die tijd en er is niets revolutionairs aan het rebellisme van vandaag; niet bewust en nog minder onbewust (zoals vele kameraden het zouden willen zien).
Het zou veel interessanter zijn om te zien hoe deze poging tot toenadering een politieke praktijk in zich draagt, die probeert om iets in iemands mond of handen te leggen dat hem/haar niet toebehoort en waarvan hij nooit gevraagd heeft dat men het hem/haar zou toeschrijven.Want de jonge gasten die stenen naar de politie werpen of auto’s en scholen in brand steken, hebben niemand ooit gevraagd om een kritisch geweten-op-maat voor hen uit te werken dat hen toonbaar maakt. Net zomin als de bendes van jonge overvallers of straatdealers daarom gevraagd hebben. Verder lijkt het me evenmin - ondanks de editoriale wildgroei - dat de oude bandieten ooit gevraagd hebben aan een of andere linkse ploeteraar of aan een teleurgestelde revolutionair om hun advocaat of hun biograaf te worden. Dat alles is, nog maar eens, de vrucht van de kanker van de politiek en van de worm van de onmacht die zich eraan tegoed doet.
In een systeem waarin een derde van de economie informeel is en bepaald wordt door de maffia; waarin een buitenwettelijke keuze of omstandigheid zich moeilijk kan losmaken van de (min of meer sterke) controle door de grote criminele organisaties, is het zeker en vast interessanter om de aspecten, de enorme invloed en het geweld van de uitbuiting dat gelinkt is aan deze superstructuur te evalueren. De macht die de maffia hebben in de politieke, economische en sociale keuzes is niet een verwaarloosbaar elementje van deze helse samenleving, maar een wezenlijk onderdeel van het moderne kapitalisme. De grote meerderheid van de huidige buitenwettelijke mechanismen aanvallen (natuurlijk zijn er uitzonderingen), wordt even fundamenteel als de aanval tegen de, zeg maar ‘legale’, productieve, politieke en repressieve mechanismen. Allebei zijn het voortbrengsels van hetzelfde monster. Of beter: ze zijn het monster.
En het is dit monster dat de burgeroorlog voedt; dit monster regeert over de huidige klassenverhoudingen. Zich er keer op keer aan blijven herinneren dat er een belangrijk verschil bestaat tussen de rebel, de woesteling en de «delinquent» enerzijds en de subversieveling en de revolutionair anderzijds. De eerste kiemen van de verandering, van een volgehouden gedragsethiek, van de droom van een andere samenleving moeten terug opschieten en voortkomen uit daden en woorden. Natuurlijk moet de sociale conflictualiteit gevoed worden, maar dan door haar op te vullen met onze conflictualiteit. Met onze hypothesen, onze experimenten, onze verlangens. De woede is besmettelijk en de huidige sociale omstandigheden blazen dit vuur enkel aan, maar het streven naar vrijheid en de zin voor een individuele ethiek zijn jammer genoeg niet zo besmettelijk. Het is dus fundamenteel dat elke daad en elk woord opnieuw onlosmakelijk verbonden wordt met de doelen, dat de actie (legaal of illegaal) erin slaagt zijn waarom door te geven, de droom die ze in zich meedraagt, haar hypothese. Omdat de vijand van mijn vijand nooit -a priori- mijn vriend zal zijn, omdat geen enkel doel ooit de middelen zal rechtvaardigen. Omdat het tijd is dat de verantwoordelijken voor zoveel geweld en misbruik de rekening betalen; omdat het tijd is om de betekenis van woorden als vrijheid en revolutionair geweld te herontdekken.

Il Mugnaio Menocchio

(1) Paranza: (vaak gewapende) groep die tot de maffia behoort.
(2) Junio Valerio Borghese: belangrijke verantwoordelijke van het fascisme, commandant van de Divisie X Mas. Na de oorlog probeerde hij de fascistische partij opnieuw uit te bouwen en zal hij verschillende clandestiene extreemrechtse bewegingen inspireren, dat alles terwijl hij in verbinding stond met de Italiaanse en Amerikaanse diensten. In de jaren 70 ondernam hij een poging tot staatsgreep.
(3) Renato Vallanzasca (1950-): gereputeerde Milanese bandiet en «mythe» van de malavita uit de jaren 70. Hij werd veroordeeld voor verschillende overvallen, moorden, gijzelnames, ontsnappingen. Hij was befaamd om zijn verleiderscapaciteiten: zo begon hij een relatie met een ontvoerd meisje en later met zijn advocate…die hem hielp te ontsnappen. In de kranten stond hij bekend als de «Bel René». Hij zit nog steeds opgesloten (in 2007 werd zijn gratieverzoek afgewezen).
(4) Graziano Mesina (1942-): befaamde en onvatbare Sardinische bandiet, die verschillende gijzelnames (van handelaars, grondeigenaars, industriëlen) op zijn naam heeft en beschuldigd werd van verschillende moorden. Na een presidentiële gratie is hij sinds 2004 op vrije voeten, na vele jaren van opsluiting en meerdere ontsnappingen.
(5) Batterij: bijnaam die door de malavita gegeven wordt aan de bendes.

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License